20504 |
nippen |
nippen:
nippə (Q109p Hulsberg)
|
Hoe noemt U: Met kleine beetjes drinken (pisen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21348 |
nors |
lastig:
lestig (Q109p Hulsberg)
|
onvriendelijk, stuurs, nors, bars [aling, strak, grenniog, stom, bars, stuurs, nors, zuur] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
33501 |
notendop |
schaal:
WLD
sjāāl (Q109p Hulsberg)
|
De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)]
I-7
|
21706 |
notulen |
notulen:
nootuulə (Q109p Hulsberg)
|
het korte schriftelijke verslag van hetgeen behandeld is in een vergadering [notulen, nouten] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24903 |
ochtend (vanmorgen |
de tijdsduur van het aanbreken van de dag tot 12 uur s middags [morgend, morgen, voornoen, ochtend]:
mörrigə (Q109p Hulsberg)
|
s morgens) [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24947 |
oever |
kant:
kant (Q109p Hulsberg)
|
oever, zoom van het land aan elk van de beide zijden van het water van een rivier, meer enz [kant, wal] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24900 |
ogenblikje, korte tijd, eventjes |
tijdje:
tiētjə (Q109p Hulsberg)
|
een korte tijdsruimte [poosje, end, scheut, stoot, rek, kortje, hortje, kutske, rande] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20547 |
olie |
sla-olie:
sjláá-aolie (Q109p Hulsberg)
|
olie; Hoe noemt U: De vette vloeistof die b.v. gebruikt wordt bij het aanmaken van sla of het braden van vlees (smout, olie) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17850 |
omhooggaan |
stijgen:
sjtīēgə (Q109p Hulsberg)
|
rijzen: Naar boven gaan, omhooggaan (rijzen, stijgen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33792 |
omhulsel van het teellid |
sloek:
šluk (Q109p Hulsberg)
|
Schede van de roede. [JG, 1b; N 8, 36 en 37b]
I-9
|