e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hunsel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snee brood snede: sneej (Hunsel) snede; Hoe noemt U: Een snee brood (snee, rondommer) [N 80 (1980)] III-2-3
sneeuwen sneeuwen: sniee (Hunsel), snieje (Hunsel) sneeuwen [DC 03 (1934)], [SGV (1914)] III-4-4
sneeuwx sneeuw: snea (Hunsel), snieë (Hunsel), snîê (Hunsel) sneeuw [DC 03 (1934)], [RND], [SGV (1914)] III-4-4
sneuvelen sneuvelen: sneuvele (Hunsel) sneven (sneuvelen) [SGV (1914)] III-3-1
snijtand snijtand: snietàntj (Hunsel) snijtand [DC 01 (1931)] III-1-1
snoepen slokken: slökke (Hunsel) snoepen [SGV (1914)] III-2-3
snoepgoed lekkertjes: lekkərkəs (Hunsel) snoepgoed; Hoe noemt U: Zoetigheid, lekkernij, snoeperij, snoepgoed (mem, smul, lekker, lakker, snoep, lekkergoed, lekkerigheid, sneukelderij, snuisterij, kokerel, zoetigheid, grevegoed) [N 80 (1980)] III-2-3
snoepje babbeltje: babbeltjə (Hunsel) snoepje; Hoe noemt U: Een stukje snoepgoed (babbeltje, snoepje) [N 80 (1980)] III-2-3
snoer smiktouw: smektǫu̯ (Hunsel) Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.] I-10
snor snor: snòr (Hunsel) snor (knevel) [DC 01 (1931)] III-1-1