20567 |
snuifje |
snuif:
snōēf (L320p Hunsel)
|
snuifje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid tabak die men in een keer opsnuift (snuifje, snuit, kees, prise) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17590 |
snuit |
snoet:
snoet (L320p Hunsel),
snuit:
snoet (L320p Hunsel)
|
Snuit [SGV (1914)]
III-1-1, III-4-2
|
19736 |
soda |
soda:
zoͅu̯da (L320p Hunsel)
|
de witte stof, die door kruideniers en drogisten wordt verkocht in poedervorm en die gebruikt wordt om de was uit te koken, om hard water zacht te maken en in een bad waarvan men b.v. een zwerende vinger onderdompelt? (soda) [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
20664 |
soep |
sop:
sop (L320p Hunsel)
|
soep [SGV (1914)]
III-2-3
|
19513 |
soepketel, waterketel |
marmiet:
koperen ketel voor soep mèt deksel
marmit (L320p Hunsel)
|
marmiet [Roukens 14 (1937)]
III-2-1
|
20512 |
soepvlees |
soepenvlees:
soppəvlijs (L320p Hunsel)
|
soepvlees; Hoe noemt U: Mager vlees om soep van te koken (boelie, bouilli, soepvlees) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18196 |
sok |
sok:
zok (L320p Hunsel)
|
Hoe noemt men de sok (de halflange beenbedekking van den mensch)? [DC 09 (1940)]
III-1-3
|
21287 |
soldaat |
soldaat:
səldô.t (L320p Hunsel)
|
soldaat [RND]
III-3-1
|
21289 |
soldaten |
soldaten:
səldo.tə (L320p Hunsel)
|
soldaten [RND]
III-3-1
|
34576 |
spaak |
spaak:
spǭk (L320p Hunsel),
speken:
spęi̯kǝn (L320p Hunsel)
|
Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.]
I-13
|