24676 |
kaardenbol |
kelk:
kelke (L320p Hunsel),
kelken:
kelke (L320p Hunsel)
|
kaarddistel [SGV (1914)] || kaarddistel (VanDale: gew. ben.vd kaardebol) [SGV (1914)]
I-7, III-4-3
|
19791 |
kaars |
kaars:
kēͅəs (L320p Hunsel)
|
kaars [RND]
III-2-1
|
22505 |
kaarten (ww.) |
kaarten:
ka:rtə (L320p Hunsel)
|
kaarten [RND]
III-3-2
|
20802 |
kaas |
kaas:
keas (L320p Hunsel),
kîês (L320p Hunsel)
|
kaas [RND], [SGV (1914)]
III-2-3
|
22622 |
kaatsen |
prikken:
prikə (L320p Hunsel)
|
kaatsen [RND]
III-3-2
|
23212 |
kabouter |
aardmannetje:
êrdmenke (L320p Hunsel),
kabouter:
kebouter (L320p Hunsel)
|
kabouter [SGV (1914)]
III-3-3
|
19751 |
kachel, stoof |
stoof:
stōf (L320p Hunsel)
|
kachel [SGV (1914)]
III-2-1
|
22227 |
kaf |
kaf:
kāf (L320p Hunsel)
|
In dit lemma staan de varianten voor het kaf, de vliesjes of schutblaadjes van de graankorrels, bijeen. Het zit nog, te zamen met vreemd (met name onkruid-) zaad en slecht koren tussen het graan, wanneer het graan gedorst en uitgekamd is en moet ervan gescheiden worden door het wannen. Het type vlimmen (en hoogstwaarschijnlijk ook andere heteroniemen naast kaf) betekenen eigenlijk of ook "kafnaalden". Zie ook de lemma''s ''baard'' (1.3.7) en ''spikken'' (6.1.31). [N 14, 35a, 35b en 35c; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 55; S 16; monogr.; add. uit N 14, 31]
I-4
|
30247 |
kalf |
kalf:
kǫu̯f (L320p Hunsel),
kǭf (L320p Hunsel)
|
Jong rund, niet naar het geslacht onderscheiden. Zie afbeelding 3. Op de kaart is het woordtype kalf niet opgenomen. [N 3A, 15 en 20; JG 1a, 1b; Gwn V, 5, 5a en 5b; L 27, 56; R 12, 24; Wi 17; monogr.; add. uit N 3A, 4, 26a, 75a, 75b en 76; N C, 6, 7a, 7b, 8, 9a en 14b; A 9, 17a en17b; S 14]
I-11
|
22083 |
kalk |
kalk:
kalǝk (L320p Hunsel)
|
Soort alkalische aarde die als bindmiddel wordt gebruikt bij het maken van mortel. Kalk wordt ook toegevoegd om de elasticiteit van de mortel te vergroten en om de verwerkbaarheid te verbeteren. Hij wordt eveneens door de mortel gemengd wanneer zachtere soorten baksteen, kalkzandsteen en drijfsteen gemetseld moeten worden. Om de kalk als bouwmateriaal te kunnen verwerken, wordt hij eerst in kalkovens gebrand en vervolgens met water geblust. Zie ook de volgende lemmata. [Wi 53; S 16; L 27, 58; monogr.]
II-9
|