| 23334 |
kerkwaarts |
kerkwaarts:
kirkwaarts? (L320p Hunsel)
|
kerkwaarts [SGV (1914)]
III-3-3
|
| 22803 |
kermis |
kermis:
en kirremes (L320p Hunsel),
kɛrəmis (L320p Hunsel)
|
kermis [GTRP (1980-1995)], [RND]
III-3-2
|
| 34077 |
kern |
sluik:
šlyk (L320p Hunsel)
|
Uitsteeksel dat komt bloot te liggen, wanneer de koe een hoorn afstoot. [A 4, 15; L 20, 15]
I-11
|
| 24334 |
kever, tor |
kever:
kêver (L320p Hunsel, ...
L320p Hunsel)
|
kever [SGV (1914)] || tor [SGV (1914)]
III-4-2
|
| 21461 |
kibbelen |
stechelen:
steggele (L320p Hunsel)
|
kibbelen [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 18208 |
kiel |
kiel:
keel (L320p Hunsel, ...
L320p Hunsel),
kieltje:
keelke (L320p Hunsel)
|
hes (kiel) [SGV (1914)] || Hoe noemt men de (korte) werkjas? [DC 09 (1940)] || kiel [SGV (1914)]
III-1-3
|
| 24513 |
kiem |
scheut:
sjeut (L320p Hunsel)
|
scheut [SGV (1914)]
III-4-3
|
| 33163 |
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen |
kiemen:
kimǝ (L320p Hunsel)
|
J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17]
I-5
|
| 17764 |
kies |
baktand:
baktàntj (L320p Hunsel)
|
kies [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
| 20592 |
kieskauwen |
schurgen:
sjörgə (L320p Hunsel)
|
zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)]
III-2-3
|