20348 |
kleinzoon |
kleinzoon:
kleinzoon (L320p Hunsel)
|
kleinzoon [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
23215 |
klepel |
klepel:
klepel (L320p Hunsel)
|
klepel [SGV (1914)]
III-3-3
|
21371 |
kletsen [snateren] |
snetteren:
snettere (L320p Hunsel)
|
snateren [SGV (1914)]
III-3-1
|
21405 |
kletsen [zeveren] |
zeveren:
zeivere (L320p Hunsel)
|
zeveren [SGV (1914)]
III-3-1
|
21408 |
kletsen [zwetsen] |
zwetsen:
Van Dale: zwetsen, luidruchtig en onbedachtzaam spreken, m.n. grootspreken, snoeven.
zwetse (L320p Hunsel)
|
zwetsen [SGV (1914)]
III-3-1
|
33997 |
kletsoor |
krekkesjool:
krekkesjool (L320p Hunsel)
|
Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14]
I-10
|
21337 |
kletswijf |
wauwelaar:
wawwelear (L320p Hunsel)
|
klappei [SGV (1914)]
III-3-1
|
25029 |
kleurx |
kleur:
kleur (L320p Hunsel)
|
kleur [DC 42B (1967)]
III-4-4
|
18230 |
klomp |
klomp:
kloamp (L320p Hunsel),
klomp (L320p Hunsel),
klömp (L320p Hunsel)
|
Hoe noemt men de hiernaast afgebeelde houten voetbekleedsels ? (klompen) [DC 15 (1947)] || In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.]
II-12, III-1-3
|
18245 |
klompschoen |
klomp:
klömp (L320p Hunsel)
|
Hoe noemt men deze voetbekleedsels, indien het bovengedeelte op de voet niet van hout, maar van leer is gemaakt ? [DC 15 (1947)]
III-1-3
|