17920 |
knijpen |
nijpen:
niepe (L320p Hunsel)
|
nijpen [SGV (1914)]
III-1-2
|
22363 |
knikker |
huif:
huuf (L320p Hunsel),
knikkerd:
Opm. meestal wordt dit woord gebruikt.
knikkert (L320p Hunsel)
|
knikker [SGV (1914)]
III-3-2
|
22820 |
knikkertermen |
spannen:
Opm. het eigenlijke knikkerspel komt hier niet voor.
men spant en tikt (L320p Hunsel),
tikken:
Opm. het eigenlijke knikkerspel komt hier niet voor.
men spant en tikt (L320p Hunsel)
|
benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)]
III-3-2
|
17784 |
knipogen |
met de ogen knipperen:
knippere m`t d`ouge (L320p Hunsel)
|
knipogen [SGV (1914)]
III-1-1
|
20857 |
knoeien |
knoeien:
knoeaje (L320p Hunsel),
slabberen:
slabbere (L320p Hunsel, ...
L320p Hunsel)
|
morsen [SGV (1914)] || slabben [SGV (1914)]
III-2-3
|
25080 |
knoeien, morsen, bevuilen |
knoeien:
knoeaje (L320p Hunsel),
slabberen:
slabbere (L320p Hunsel)
|
morsen [SGV (1914)]
III-4-4
|
17664 |
knokkelkuiltjes |
kuiltjes:
kuulke (L320p Hunsel)
|
De deukjes op de gewrichten tussen hand en vinger, die men ziet op de handjes van dikke babys, maar ook wel bij dikke kinderen en mensen? [DC 21 (1952)]
III-1-1
|
33236 |
knolraap, raap |
reuben:
rø̄bǝ (L320p Hunsel)
|
Brassica rapa L. var. rapa. Knolraap is de gekweekte knol van de plant met de naam raapzaad, die een radijsachtige smaak heeft en doorgaans als veevoeder wordt geteeld, maar ook werd gegeten. Vergelijk ook de toelichting bij het lemma Koolraap (Bovengronds). De knollen zijn wit en hebben de grootte van een appel; het bovenste randje van de knol is vaak purperkleurig. Vaak worden ze in het stoppelveld gezaaid, na de graanoogst. De antwoorden zijn in het meervoud gegeven, behalve voor de verkleinvorm raapje dat aan het einde van het lemma is toegevoegd. [N 7, 16; N 12, 40; N 12A, 4b; JG 1b, 2c; L 6, 3a; L 41, 1; Wi 5; R 3, 31; monogr.; add uit N 12, 41 en Goossens 1963, kaart 20]
I-5
|
33237 |
knolvoer, rapen (coll.) |
groen:
grø̄n (L320p Hunsel)
|
Rapen in het algemeen, als groenvoer of als ingekuild voer voor het vee gebruikt; herfstknollen. [N 12A, 4a; JG 1b, 2c; monogr.; add. uit N 11A, 29f en 29g; N 12, 40, N Q, 11a]
I-5
|
18262 |
knoop |
knoop:
knoup (L320p Hunsel),
knuip (L320p Hunsel),
knǫwp (L320p Hunsel)
|
knoop [SGV (1914)] || knoopen (mv.) [SGV (1914)] || Plat, rond schijfje of min of meer bolvormig voorwerpje van been, hout, metaal enz., dat aan kleding of andere gebruiksvoorwerpen wordt genaaid, hetzij als een middel om ze te doen sluiten of met een deel van hetzelfde of met een ander stuk te verbinden. [N 59, 135; N 62, 65a; Gi 1.IV, 48; Wi 5; S 18; MW; monogr.]
II-7, III-1-3
|