e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hunsel

Overzicht

Gevonden: 1928
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leerlooier leerlooier: lę̄rluǝjǝr (Hunsel) Persoon die huiden bereidt tot leer door looiing. [S 22; monogr.] II-10
leest leest: lę̄st (Hunsel) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10
leeuw leeuw: Ene liie(w) (Hunsel), leauw (Hunsel) leeuw [GTRP (1980-1995)], [SGV (1914)] III-3-2
leggen leggen: lèkke (Hunsel) leggen [SGV (1914)] III-1-2
lekkerbek goed van innemen: goot van innummə (Hunsel) lekkerbek; Hoe noemt U: Iemand die goed kan eten (lekkerbek, lekkertand, likkebaard, fijnbek, smulbaard, smuiger) [N 80 (1980)] III-2-3
lende lende: linje (Hunsel) lendenen [SGV (1914)] III-1-1
lente, voorjaar lente: linjte (Hunsel) lente [SGV (1914)] III-4-4
leren, studeren studeren: Opm. de e is toonloos.  stedeere (Hunsel) studeeren [SGV (1914)] III-3-1
leunstoel leunenstoel: lø͂ͅnəstōl (Hunsel) leuningstoel [SGV (1914)] III-2-1
leverworst leverworst: lèèverwòst (Hunsel) leverworst; Hoe noemt U: Worst met lever als hoofdbestanddeel (lol, leverworst, leverpens) [N 80 (1980)] III-2-3