30796 |
leerlooier |
leerlooier:
lę̄rluǝjǝr (L320p Hunsel)
|
Persoon die huiden bereidt tot leer door looiing. [S 22; monogr.]
II-10
|
30861 |
leest |
leest:
lę̄st (L320p Hunsel)
|
De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.]
II-10
|
22749 |
leeuw |
leeuw:
Ene liie(w) (L320p Hunsel),
leauw (L320p Hunsel)
|
leeuw [GTRP (1980-1995)], [SGV (1914)]
III-3-2
|
17815 |
leggen |
leggen:
lèkke (L320p Hunsel)
|
leggen [SGV (1914)]
III-1-2
|
20580 |
lekkerbek |
goed van innemen:
goot van innummə (L320p Hunsel)
|
lekkerbek; Hoe noemt U: Iemand die goed kan eten (lekkerbek, lekkertand, likkebaard, fijnbek, smulbaard, smuiger) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17643 |
lende |
lende:
linje (L320p Hunsel)
|
lendenen [SGV (1914)]
III-1-1
|
24895 |
lente, voorjaar |
lente:
linjte (L320p Hunsel)
|
lente [SGV (1914)]
III-4-4
|
21375 |
leren, studeren |
studeren:
Opm. de e is toonloos.
stedeere (L320p Hunsel)
|
studeeren [SGV (1914)]
III-3-1
|
19383 |
leunstoel |
leunenstoel:
lø͂ͅnəstōl (L320p Hunsel)
|
leuningstoel [SGV (1914)]
III-2-1
|
20514 |
leverworst |
leverworst:
lèèverwòst (L320p Hunsel)
|
leverworst; Hoe noemt U: Worst met lever als hoofdbestanddeel (lol, leverworst, leverpens) [N 80 (1980)]
III-2-3
|