e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L289a plaats=Hushoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sabbelen lebberen: Zit toch neet d¯n hieëlen aovuntj limmenaat te lebbere  lebbere (Hushoven), sabberen: Verklw. e zabbertje: een snoepje  zabbere (Hushoven) drinken, sabbelen || sabbelen, op snoep zuigen III-2-3
salamander ekvis: eêkvés (Hushoven), meerkol: maerkol (Hushoven), salamander: salamander (Hushoven) salamander [DC 07 (1939)] || watersalamander III-4-2
satijn satijn: sati.n, sǝti.n (Hushoven) Glanszijde, atlas, een oorspronkelijk alleen zijden, later ook halfzijden (katoen en zijde) gekeperde stof, zeer glad geweven, namelijk zo dat de bindingsknopen zoveel mogelijk over de oppervlakte verspreid liggen (Van Dale, pag. 2488). [N 62, 80a; N 62, 80b; N 62, 98; N 59, 201; MW; Wi 53; monogr.] II-7
savooiekool savooiekool: sevoeëje koeël (Hushoven) savoye kool I-7
schaaf schaaf: sxīǝf (Hushoven) Werktuig, bestaande uit een houten blok waarin een beitel in schuine stand zodanig is bevestigd, dat het snijvlak ervan aan de onderzijde enigszins uitsteekt. De schaaf wordt gebruikt om hout vlak te maken of om er een bepaalde vorm aan te geven. [N 53, 53; S 30; monogr.] II-12
schaafmes voor de binnenrand foksmes: fǫksmɛs (Hushoven) Een mes met een verhoudingsgewijs klein, gebogen blad en twee handvatten dat wordt gebruikt voor het vlakmaken van de binnenrand van een vat. Zie ook afb. 220 en het volgende lemma. [N E, 35c; N E, 36; A 32, 4; monogr.] II-12
schaal schaal: sxāl (Hushoven) schaal III-2-1
schaap schaap: sxǭp (Hushoven), sǭp (Hushoven) Bedoeld wordt het schaap in het algemeen, niet geslachtelijk onderscheiden. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b, 2c; L 45, 21; L 38, 40; L 6, 25; S 30; A 14, 21; A 2, 1; G V, m3; Gwn 5, 13 add.; monogr.] I-12
schaars raar: raar (Hushoven) schaars [DC 16 (1948)] III-4-4
schaduw, lommer scheem: de scheem (Hushoven) (de) schaduw [DC 23 (1953)] III-4-4