e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L289a plaats=Hushoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slechtgehumeurd (zijn) de bokkenpruik op hebben: de bókkepruûk ophebbe (Hushoven), nies: niês (Hushoven) slechtgehumeurd || slechtgehumeurd zijn III-1-4
sleepcultivator, veertandeg cultivator: [cultivator] (Hushoven) Bedoeld wordt het cultivatortype van afb. 79. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zij verwezen naar het vorige lemma. In het lemma ''eg'' vindt men ''eg'' en ''eg'' geduid. [JG 1a + 1b; N 11, 78b; N 11A, 150b; N J, 10] I-2
sleephout sleephout: slęi̯phǫu̯t (Hushoven) Hout waaraan het tuiertouw of de tuierketting is bevestigd. Door dit slepend stuk hout voorkomt men dat koe of geit verstrikt raken in het touw of de ketting of dat zij bij de tuierpaal komen. [N 3A, 14h; N 14, 73b; JG 1c, 2c; monogr.] I-11
slepen slepen: slęi̯pǝ (Hushoven) De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] I-2
sleutelbloem kerksleuteltje: kêrksluuëtelkes (Hushoven), koekenbloemetje: kookebleumke (Hushoven), pannenbloem: primula veris  pannebloom (Hushoven) primula || sleutelbloem III-4-3
slijpsteen slijpsteen: slī.pstęj.n (Hushoven), wetsteen: wętstęj.n (Hushoven) Steen waarop gereedschappen als beitels, schroevendraaiers, etc. geslepen worden; meer in het bijzonder ook de ronde steen die om een spil of as draait en in een slijpstelling of aan een elektrische slijpmachine is bevestigd. Als slijpsteen worden korrelige, zeer harde steensoorten als amaril en carborundum gebruikt. Zij worden geleverd in grove, middel- en fijne korrel. Zie ook afb. 1. [N 33, 271; L 6, 68b; monogr.; div.] II-11
slim lozig: loezig (Hushoven), slim: slûm (Hushoven), slûmp (Hushoven), vernistig: finistig (Hushoven) slim III-1-4
slimmerik linkmiechel: linkmiechel (Hushoven), uitgekookte, een -: oetgekoeëkdje (Hushoven) slimme, geraffineerde vent || slimmerd III-1-4
slok slok: slók (Hushoven) slok III-2-3
slons (slodder?) brok: brók (Hushoven), dodsel: dódzel (Hushoven), falie: faalie (Hushoven), foek: foêk (Hushoven), fotskont: fótskoónt (Hushoven), kwakel: kwaakel (Hushoven), prut: prut (Hushoven), sloerie: sloêrie (Hushoven) del, slons || niet propere, vieze vrouw || slecht verzorgde, vies uitziende, slordige vrouw || slonzige vrouw || slordige lui vrouw || slordige vrouw || slordige vrouw, kletstante, vuil wijf || vrfouw die zich niet goed meer verzorgt III-1-4