e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L289a plaats=Hushoven

Overzicht

Gevonden: 1999
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lat lat: lat (Hushoven) In het algemeen een gezaagde strook hout met geringe breedte en dikte. [N 50, 73e; N 50, 74a; monogr.] II-12
laurierboompje laurier: loureer (Hushoven) laurier III-2-1
lebmaag lebmaag: lɛb˱māx (Hushoven) De vierde of eigenlijke maag van de koe, de maag met heel grove uitsteeksels aan de binnenkant. Via de lebmaag gaat het voedsel in de darmen over. [N 28, 84; A 9, 11d] I-11
leeg, niets bevattend leeg: leeg (Hushoven, ... ) leeg (ijdel, ijl, laas) [DC 03 (1934)] III-4-4
leegloper leegloper: lieëgluiper (Hushoven) werkschuw persoon III-1-4
leeuwenbek gaaplepel: gaaplieëpel (Hushoven) leeuwebekje III-4-3
leidekker leiendekker: lɛjǝndękǝr (Hushoven) De man die daken van huizen, kerken en torens met leien dekt. Zie ook het lemma 'Daklei'. [N 64, 137e; N 30, 3e; monogr.; div.] II-9
lelie (lilium) doodsbloem: doeëtsbloom (Hushoven) witte lelie III-2-1
lente, voorjaar lente: (meervoud: lîntjes).  lîntje (Hushoven) voorjaar, lente III-4-4
lepel lepel: leepel (Hushoven), liəpəl (Hushoven) lepel [DC 35 (1963)] III-2-1