19825 |
mattenklopper |
mattenklopper:
matəkloͅpər (L289a Hushoven)
|
mattenklopper [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
18129 |
mazelen |
mazelen:
mazele (L289a Hushoven)
|
Hoe noemt men de besmettelijke kinderziekte waarbij de huid vele kleine rode vlekjes vertoont (Nederl. mazelen)? [DC 25 (1954)]
III-1-2
|
18855 |
medelijden |
compassie:
kompassie (L289a Hushoven)
|
medelijden
III-1-4
|
24421 |
meelmijt |
memel:
mv.
meemele (L289a Hushoven)
|
meelluis
III-4-2
|
24422 |
meelworm, larve van de meeltor |
kalander:
klander (L289a Hushoven)
|
meelworm
III-4-2
|
32759 |
meer dan een spade diep spitten |
twee spit (omdoen):
twiǝ spēt (L289a Hushoven)
|
Om de ondergrond los te maken of naar boven te halen, moet men dieper spitten dan normaal. Men kan dan bij het graven van een voor op elke "bovenste" steek een diepere steek laten volgen, ofwel een gewone voor spitten om deze vervolgens dieper uit te steken. [N 11, 66; N 11A, 148c + d; N 27, 10a add.]
I-1
|
32781 |
meerdelige eg |
koppel[eg]:
kǫpǝl[eg] (L289a Hushoven)
|
Bedoeld wordt een combinatie van twee of meer eggen van dezelfde soort en grootte, die - naast elkaar liggend en meestal onderling verbonden, met haken of korte kettingen aan een gemeenschappelijke trekbalk bevestigd zijn; zie afb. 62. Zulk een combinatie werd gewoonlijk door twee paarden getrokken. In de betrokken termen hieronder vertegenwoordigt het lid drie ook varianten van het type ''drij''. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men het lemma ''eg''. [N 11, 67 + 76; N 11A, 162a + b; N J, 10 add.; div.; monogr.]
I-2
|
24209 |
meerkoet |
bleshoen:
bleshoon (L289a Hushoven),
meerkoet:
maerkoet (L289a Hushoven)
|
meerkoet
III-4-1
|
24210 |
meeuw algemeen |
meeuw:
mieëw (L289a Hushoven)
|
meeuw
III-4-1
|
24582 |
meidoorn |
doornroosjes:
-
deurröskes (L289a Hushoven)
|
meidoorn [DC 13 (1945)]
III-4-3
|