20403 |
naar iemand vernoemen |
vernoemen:
verneûme (L289a Hushoven)
|
naar iemand noemen
III-2-2
|
24213 |
nachtegaal |
spaanse pappeguut:
spaanse pappeguût (L289a Hushoven)
|
nachtegaal, verbasterde
III-4-1
|
19796 |
nachtkastje |
nachttafeltje:
naxtø͂ͅfəlkə (L289a Hushoven)
|
nachtkastje
III-2-1
|
24394 |
nachtvlinder |
nachtvlinder:
nagtvlinder (L289a Hushoven)
|
nachtuiltje, nachtvlinder [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
24214 |
nachtzwaluw |
geitenmelker:
geîtemêlleker (L289a Hushoven)
|
nachtzwaluw
III-4-1
|
17770 |
nagel |
nagel:
negel (L289a Hushoven)
|
nagel [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
32955 |
nagras, tweede hooioogst |
groe(n)maad:
gromǝt (L289a Hushoven),
tweede snede:
twīǝdǝ snēi̯ (L289a Hushoven)
|
De opbrengst van de tweede maal dat er gehooid wordt, doorgaans eind augustus; zie de algemene toelichting bij deze paragraaf (''nagras''). [N 14, 128b, JG 1a, 1b en 2b; A 4, 26a; A GV, 2Gr.; L B2, 345; L 5, 8; L 14, 15; Gwn 7, 10; Wi 58; S 25; monogr.]
I-3
|
33097 |
nascharren, naoogsten |
naēggen:
na-ɛgǝ (L289a Hushoven)
|
De akker naoogsten met een rijf of houten hark. De boer deed dit doorgaans zelf, in tegenstelling tot het aren lezen dat dan door anderen werd gedaan. Zie de toelichting bij het lemma ''aren lezen'' (5.2.4). [N 15, 38a; JG 1a, 1b; L 34, 40; monogr.; add. uit N 15, 35; N 18, 93]
I-4
|
33706 |
natuurlijke waterloop |
beek:
bēk (L289a Hushoven)
|
Natuurlijke, smal stromende waterloop. [N 27, 25; N 27, 24; A 2, 48; A 10, 21; A 20, 1d; A 20, 1c; AGV, m1; L 24, 17; L 24, 27; L 33, 10; L 37, 15; R I, 23; S 33; monogr.]
I-8
|
17766 |
navel |
navel:
navel (L289a Hushoven)
|
navel [DC 02 (1932)]
III-1-1
|