20326 |
nazaat |
nazaat:
naozaat (L289a Hushoven)
|
nakomeling, afstammeling
III-2-2
|
20361 |
neef |
neef:
naef (L289a Hushoven),
neen
nèf (L289a Hushoven)
|
neef || neef; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van neven (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achterneven?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
17629 |
nek |
nek:
nek (L289a Hushoven)
|
nek [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
32853 |
nerf van de weide |
erf:
ɛrǝf (L289a Hushoven)
|
Begroeide bovenlaag van wei- of hooiland; grasmat, graslaag. Zie ook de lemma''s ''nerf van de akker'' en ''groes'', ''met gras begroeide grond'' in de aflevering over de Landerijen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N 14, 51; N 18, 12 add.; monogr.]
I-3
|
24215 |
nest |
nest:
nest (L289a Hushoven)
|
nest
III-4-1
|
24216 |
nestelen |
timmeren:
tummere (L289a Hushoven)
|
nest bouwen
III-4-1
|
24218 |
nestverlater |
vlug:
vlögk (L289a Hushoven, ...
L289a Hushoven)
|
vogeltje || vogeltje, vlug
III-4-1
|
28782 |
neteldoek |
neteldoek:
nētǝldōk (L289a Hushoven)
|
Oorspronkelijk uit netelgaren, later van licht katoen of mousseline vervaardigd los weefsel in effen binding (Van Dale, pag. 1812). De woordtypen zaandoek, kaasdoek en biestdoek duiden erop dat neteldoek ook gebruikt wordt om melk door te zeven, terwijl berendoek wijst op het feit dat neteldoek dienst kan doen als persdoek bij de bereiding van bessensap. Neteldoek wordt ook gebruikt om kwark te maken. [N 62, 83; N 62,82; N 62, 98; MW; Wi 11; monogr.]
II-7
|
34104 |
netmaag |
muts:
møts (L289a Hushoven)
|
De tweede maag van de koe, de langwerpige maag. [N 28, 81; A 9, 11b]
I-11
|
17608 |
neus |
neus:
naas (L289a Hushoven)
|
neus [DC 01 (1931)]
III-1-1
|