33930 |
neusriem |
naasriem:
nāsrēm (L289a Hushoven)
|
Leren riempje van het hoofdstel dat over de neus van het paard loopt. [N 13, 23]
I-10
|
20482 |
nicht |
nicht:
nicht (L289a Hushoven, ...
L289a Hushoven)
|
nicht || nicht; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van nichten (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achternichten?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
34154 |
niet drachtig |
gust:
gø̜st (L289a Hushoven)
|
[JG 1a, 1b; Gwn V, 4; monogr.]
I-11
|
18921 |
nietsnut |
nikswaard:
nikswaert (L289a Hushoven)
|
nietsnut, iemand die voor niets deugt
III-1-4
|
25172 |
nieuwe maan |
nieuw licht:
nów leecht (L289a Hushoven)
|
nieuwe maan
III-4-4
|
19010 |
nieuwsgierig |
naaswijs:
naaswies (L289a Hushoven),
nieuwsgierig:
nouwsgierig (L289a Hushoven)
|
nieuwsgierig || nieuwsgierig, benieuwd: die vrouw is erg - [DC 16 (1948)]
III-1-4
|
19177 |
nieuwsgierigaard |
gaperd:
gaapert (L289a Hushoven),
muizennaas:
moêzenaas (L289a Hushoven),
nieuwsgierige naas:
nówsgierige naas (L289a Hushoven),
vangnaas:
vengnaas (L289a Hushoven)
|
nieuwsgierig iemand || nieuwsgierig persoon || nieuwsgierige neus
III-1-4
|
18122 |
nijdnagel |
ring:
reng (L289a Hushoven)
|
Hoe noemt men een los stukje vel aan de rand van de nagel van een vinger? (Nederl. nij(d)nagel, dwangnagel, stroopnagel). [DC 30 (1958)]
III-1-2
|
30857 |
nijptang |
nijptang:
nī.ptaŋ (L289a Hushoven)
|
In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor tangen van diverse vorm en grootte die vooral dienen om spijkers uit trekken, maar vaak ook gebruikt worden om draadnagels of metaaldraad af te knippen. Zie ook afb. 144. Uit het Leuvens materiaal L B2, 228-229 blijkt, dat het woordtype trektang vooral de benaming is voor een vrij grote tang waarmee spijkers kunnen worden uitgetrokken. [N 33, 180; N 64, 47b; L B2, 228-229; monogr.; div.]
II-11
|
20752 |
niknak |
niknakje:
Uitsluitend mv. Heilige Nik-nak és de petroën van de kepotte zokke
niknekskes (L289a Hushoven)
|
kleine koekjes in de vorm van een dierenfiguurtje
III-2-3
|