24317 |
riviergrondel |
zandgeufje:
vanwege "geufje"ondergebracht bij grondeling (is niet modderkruiper!)
zântguuŭĕfke (L289a Hushoven)
|
grondeling, modderkruiper
III-4-2
|
33478 |
rode aalbes |
hondsberen:
hóngsbieër (L289a Hushoven),
lievevrouwkebeertjes:
leevevrouwkebieërke (L289a Hushoven),
miemerten:
mv.
miêmerte (L289a Hushoven),
rode beertjes:
rooi bierkes (L289a Hushoven)
|
[DC 13 (1945)]aalbes
I-7
|
33231 |
rode biet |
rode kroot:
roi̯ krǭǝt (L289a Hushoven)
|
Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.]
I-5
|
24508 |
rode bosbes |
hennebeer:
hinnebieër (L289a Hushoven)
|
vossebes, rode bosbes
III-4-3
|
33257 |
rode klaver |
rode klee:
rōi̯ǝ [klee] (L289a Hushoven)
|
Trifolium pratense L. Een 15 tot 50 cm hoge plant met paarsrode of roze bloemhoofdjes, die van juni tot de herfst bloeien. Rode klaver wordt vooral als veevoeder geteeld. Rode klaver gedijt, overigens evenals witte klaver, het best "onder dekvrucht", d.w.z. dat het tegelijk met een winterkoren wordt gezaaid en dan pas opkomt wanneer die dekvrucht in de herfst is geoogst. In het volgende seizoen wordt de klaver dan geweid of enkele malen gemaaid. Rode klaver is wat "kieskeuriger" dan witte klaver, stelt hogere eisen aan de grond, maar schiet goed recht op en laat zich gemakkelijker maaien. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.]
I-5
|
20655 |
rode kool |
rood moes:
roeëtmoos (L289a Hushoven),
roëd moos (L289a Hushoven)
|
Rode kool (als plant of gewas) [DC 27 (1955)]
I-7
|
33487 |
rode renet, sterappel |
binnenroodje:
binneruuëtje (L289a Hushoven),
sterappeltje:
ster’eppelke (L289a Hushoven),
wijnappel:
wiênappel (L289a Hushoven)
|
sterappel || sterappel, rode renet
I-7
|
21733 |
roede |
pezerik:
pēsdǝrek (L289a Hushoven),
pēzǝrek (L289a Hushoven)
|
Mannelijk geslachtsdeel. [N 76, 14; monogr.]
I-12
|
24235 |
roek |
roek:
roek (L289a Hushoven),
schurftkraai:
schörreftkrej (L289a Hushoven)
|
Hoe heet de roek? [DC 06 (1938)] || roek
III-4-1
|
34546 |
roep- en lokwoord voor de eend |
wiele, wiele, wiele:
wilǝ, wilǝ, wilǝ (L289a Hushoven)
|
[L 18, 2; L B2, 259b; GV 2, 2k; VC 14, 2r -r-; Vld.; N 19, 74, Q 111 add.; A 6, Q 36 add.; monogr.]
I-12
|