e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hushoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snijbank, werkbank snitselbank: šnitsǝlbaŋk (Hushoven, ... ) De bank waarop de duigen worden bewerkt. Er zijn diverse uitvoeringen van de snijbank, maar meestal bestaat ze uit een werkblad op vier poten dat op een, eveneens van vier poten voorziene, zitbank is bevestigd. In het werkblad en de daaronder geplaatste bank bevindt zich een sleuf waarin een, om een as draaibare, houten stijl is aangebracht. Aan de bovenzijde van de stijl is een klemkop bevestigd, aan de onderzijde een trede. De kuiper zit schrijlings op de zitbank en bedient met zijn voet door middel van de trede de klemkop waarmee het te bewerken materiaal op het werkblad wordt vastgeklemd. Zie ook afb. 212. De snijbank werd oorspronkelijk ook gebruikt door de hoepelmaker. Het hout voor de hoepels werd op deze bank op dikte en maat gesneden. Vgl. ook het woordtype repenbank. [N E, 18; A 32, 1; monogr.] II-12
snijmes steekmes: stē̜kmɛs (Hushoven, ... ) Lang mes met een recht blad en twee, vaak bolvormige, handvatten. Zie ook afb. 209. Het snijmes wordt gebruikt door diverse houtbewerkers zoals de timmerman, de stoeldraaier, de kuiper en de wagenmaker. De kuiper bewerkt er vooral de buitenkant van duigen mee, maar hij vormt er vaak ook de schuine buitenrand mee aan een vatbodem. Vgl. de woordtypen bodemmes en bodemsnijmes. De wagenmaker snijdt er spaken voor karwielen mee. Het eerste lid in het woordtype speekmes verwijst daarnaar. [N E, 13b; N E, 15; N E, 41; N G, 11a; N 33, 272; N 47, 12a; N 53, 76; A 32, 6; monogr.] II-12
snijtand snijtand: snietand (Hushoven) snijtand [DC 01 (1931)] III-1-1
snip, algemeen snep: snep (Hushoven), snip: snup (Hushoven) snip III-4-1
snoepgoed slok: slók (Hushoven), sneuk: Hejje gooje snuîk in hoês Verklw. snuikske ¯ne Snuikbaer  snuîk (Hushoven), snoep: snóp (Hushoven) snoep III-2-3
snoepje babbeltje: babbeltje (Hushoven), lekkertje: uitsluitend verklw.  lekkerke (Hushoven), sneukje: Uitsluitend verklw.  snuikske (Hushoven), ulevelletje: Vroeger met rijmpje erbij ingesloten Uitsluitend verklw.  uûlevel’ke (Hushoven) snoepje || snoepje, babbelaar || zuurtje in papiertje gewikkeld III-2-3
snoer riem: rēm (Hushoven), snoer: snōr (Hushoven), touw: tǫu̯ (Hushoven) Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.] I-10
snor snor: snōr (Hushoven) snor (knevel) [DC 01 (1931)] III-1-1
snotneus snotterkuiken: snoeëterkuûk (Hushoven) snotneus III-1-4
snuit snoet: snoêt (Hushoven) snuit III-4-2