19978 |
blaffen |
bellen:
beule (L289a Hushoven),
blaffen:
blaffe (L289a Hushoven)
|
blaffen
III-2-1
|
19458 |
blaker |
blaker:
blōͅkər (L289a Hushoven)
|
luchter
III-2-1
|
24363 |
blankvoorn, voorn |
geeloog:
gaeloug (L289a Hushoven),
ruts:
ruts (L289a Hushoven)
|
blankvoorn || voorn
III-4-2
|
24473 |
blauwe bosbes |
molsbeer:
môlsbieër (L289a Hushoven),
-
molsbier (L289a Hushoven, ...
L289a Hushoven),
waalsbeer:
waolsbieër (L289a Hushoven)
|
blauwe bosbes [DC 13 (1945)] || bosbes || bosbes, blauw
III-4-3
|
24390 |
blauwe vleesvlieg, bromvlieg |
bromvlieg:
bromvlēēg (L289a Hushoven),
dikke vlieg:
dikke vlēēg (L289a Hushoven)
|
bromvlieg (legt eieren in geslacht vlees) [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
19653 |
blauwsel |
blauwsel:
blau̯səl (L289a Hushoven)
|
zakje blauw, werd door de vrouwen gebruikt in de was. Deze kleurstof was verpakt in blauw-wit gestreepte pakjes. Na het spoelen van de was vplgde het bleken met zuiver water, waaraan men blauwsel als bleekmiddel toevoegde
III-2-1
|
32485 |
blekijzer |
stroop:
strø̜jp (L289a Hushoven)
|
Gereedschap waarmee men de wissen blekt. Meestal is dit een ijzeren klem die op een zwaar stuk hout bevestigd is. Zie ook afb. 263. Soms wordt ook een gespleten stok gebruikt die in de grond gestoken wordt. Dit laatste is het geval in Stramproy (L 318). In Zonhoven (Q 1) gebruikt men een dikke eiken stok als kliever en in Diepenbeek (Q 71) heeft men daarvoor twee ijzers in een V-vorm. [N 40, 24; N 40, 27; N 40, 30; monogr.]
II-12
|
19344 |
blij |
blij:
bli-j (L289a Hushoven)
|
blij, verheugd
III-1-4
|
19696 |
blik |
blik:
bliǝk (L289a Hushoven)
|
Vertind dun plaatstaal, bladmetaal. [monogr.]
II-11
|
31184 |
blikslager |
blikslager:
blīǝkslīǝgǝr (L289a Hushoven)
|
Ambachtsman die blik verwerkt en blikken voorwerpen herstelt. [N 66, 55a; Wi 2; L 34, 17a; monogr.]
II-11
|