34293 |
tuierpaal |
tuierpaal:
tø̜i̯ǝrpǭl (L289a Hushoven)
|
De tuierpaal is een houten of ijzeren paal die men met de tuierhamer in de grond slaat en waaraan de koe of geit wordt vastgebonden. [N 14, 72 en 73a; N 3A, 14h; JG 1c, 2c; L 40, 21a; L B2, 286; A 17, 20; monogr. add. uit N 14, 71]
I-11
|
34291 |
tuierplaats |
tuier:
tøi̯ǝr (L289a Hushoven),
tø̜i̯ǝr (L289a Hushoven)
|
Cirkelvormig stuk weiland dat een getuierde koe of geit kan afgrazen. [N 14, 72; monogr.]
I-11
|
34295 |
tuiertouw, tuierketting |
zeel:
zęl (L289a Hushoven)
|
Het touw of de ketting waarmee men de koe of de geit aan de tuierpaal vastmaakt. [A 17, 20; N 3a, 14h; JG 1c, 2c; monogr.; add. uit N 14, 73b]
I-11
|
19772 |
tuin |
hof:
huəf (L289a Hushoven)
|
tuin
III-2-1
|
33506 |
tuinbonen |
kniebonen:
kni-jboeën (L289a Hushoven),
wollebonen:
mv.
wölleboeëne (L289a Hushoven),
wollewantjes:
wöllewantjes (L289a Hushoven)
|
tuinbonen || tuinbonen, jonge || tuinboon
I-7
|
24258 |
tuinfluiter |
grijsje:
grieske (L289a Hushoven, ...
L289a Hushoven),
hoffluiter:
de opgegeven betekenis is: "heggemus, tuinfluiter"; ondergebracht bij tuinfluiter
hoeëffluiter (L289a Hushoven)
|
Hoe heet de tuinfluiter? [DC 06 (1938)] || tuinfluiter
III-4-1
|
33542 |
tuinkervel |
kervel:
kêr’revel (L289a Hushoven)
|
kervel
I-7
|
30188 |
tuinmuur |
tuinmuur:
tȳnmūr (L289a Hushoven)
|
Uit horizontale en verticale balken samengestelde wand die is opgevuld met vlechtwerk en vervolgens is afgesmeerd met leemspecie. In plaats van vlechtwerk kunnen ook bakstenen worden gebruikt. [S 42; N 4A, 53f; N F, 56b; N 31, 45a; monogr.; N 4A, 52f; N 4A, 52d]
II-9
|
32958 |
tweede klaveroogst |
tweede snede:
twīǝdǝ šnīǝi̯ (L289a Hushoven)
|
In verband met de benamingen voor nagras is de informanten ook gevraagd of ze een specifiek woord kenden voor de tweede klaveroogst; hier zijn alleen de opgaven opgenomen die afweken van die voor ''nagras''. [N 14, 128c]
I-3
|
33122 |
tweede laag schoven van het dorsbed |
tweede bed:
twīi̯dǝ be̜t (L289a Hushoven)
|
De specifieke benaming van de tweede laag schoven, bestaande uit twee rijen die met de koppen naar elkaar toe liggen, zoals die op de eerste rij van het vorige lemma wordt gelegd. Zeer vaak is de benaming van deze bovenste laag dezelfde als die van het bed als geheel; dan is die benaming hier niet herhaald; zie het lemma ''dorsbed, de laag schoven op de dorsvloer'' (6.1.16). In L 159a wordt nog aangetekend dat "de aren van de tweede laag veerden op de eerste rij, en door dit veren lieten de korrels beter los". Zie afbeelding 11, b. [N 14, 17c; monogr.]
I-4
|