20390 |
bruiloft |
bruiloft:
broêleft (L289a Hushoven)
|
bruiloft
III-2-2
|
32481 |
buffwis |
buff:
bøf (L289a Hushoven),
buffhout:
bøfhǫwt (L289a Hushoven),
buffwis:
bøfwes (L289a Hushoven)
|
De gekookte en daarna ontschorste wis. [N 40, 3; monogr.]
II-12
|
25116 |
bui, regenbui |
bijs:
(meervoud: beeze; verkleinwoord: beeske).
bees (L289a Hushoven),
boes:
ps. blz. 69 van deel 2 (N-W).
boes (L289a Hushoven)
|
bui, regenbui
III-4-4
|
17634 |
buik |
buik:
boek (L289a Hushoven)
|
buik (lijf) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18095 |
buikpijn |
pijn in zijn buik:
pien in miene bōēk (L289a Hushoven)
|
ik heb pijn in mijn buik of de buik doet mij zeer [DC 01 (1931)]
III-1-2
|
20455 |
buitenechtelijk kind |
voorloper:
Nederweert; cf. VD s.v. "voorkind"= "kind uit een vroeger huwelijk of vóór iemnads huwelijk met een ander geboren
veurluiper (L289a Hushoven)
|
kind dat vóór het huwelijk geboren wordt
III-2-2
|
24459 |
bunzing |
fis:
fis (L289a Hushoven),
vis (L289a Hushoven, ...
L289a Hushoven)
|
bunzing [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
21245 |
bus |
bus:
bus (L289a Hushoven)
|
bus: Wij moeten ons haasten om de - te halen [DC 27 (1955)]
III-3-1
|
33131 |
bussel kort stro |
beerwis:
bērwɛs (L289a Hushoven),
bos:
bǫs (L289a Hushoven),
wis:
wɛs (L289a Hushoven)
|
Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28]
I-4
|
33129 |
bussel uitgedorst stro |
bos:
bus (L289a Hushoven)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|