21173 |
kanaal |
vaart:
vaart (L289a Hushoven)
|
vaart: Die vaart, dat meer is ondiep (met vaart wordt bedoeld een water dat ter bevaring dient....) [DC 20 (1951)]
III-3-1
|
20625 |
kandijsuiker |
borstsuiker:
borssókker (L289a Hushoven, ...
L289a Hushoven)
|
bruine kristalsuiker, kandijsuiker || grove kandijsuiker
III-2-3
|
20836 |
kaneel |
kaneel:
kenieël (L289a Hushoven),
kaneelpijpje:
kenieëlpiêpke (L289a Hushoven)
|
kaneel || pijpje kaneel
III-2-3
|
19109 |
kans |
kans:
kans (L289a Hushoven)
|
kans: Als hij - ziet zal hij proberen je te bedriegen [DC 35 (1963)]
III-1-4
|
27982 |
kant |
kant:
ka.nt (L289a Hushoven)
|
Fijn, licht weefsel van linnen, garen, zijde, ook goud- of zilverdraad met opengewerkte patronen en opgelegde tekeningen, dat tot versiering van randen en boorden en als tussenzetsel dient (Van Dale, pag. 1281). Men kent Brusselse, Mechelse, Brugse enz. kant. Verder onderscheidt men echte en nagemaakte, valse kanten en machinale, met een machine vervaardigde kant. Men gebruikt kant voor witte schorten, kussenslopen, voor kleren (Q 121c), gordijnen en ondergoed (Q 99*), en voor lakens (P 219, meestal machinale kant). [N 62, 81a; N 62, 98; N 59, 201; MW; monogr.]
II-7
|
21760 |
kar |
kar:
kɛr (L289a Hushoven)
|
Algemene benaming voor een voertuig met twee wielen (in Haspengouw mogelijk ook drie wielen, maar die zijn zeldzaam) met een lamoen waarin een paard gespannen wordt. Meestal wordt het gebruikt om lasten van enige omvang te vervoeren. Vroeger had de kar over het algemeen houten wielen, maar in de jaren na de tweede wereldoorlog werden die geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. [N 17, add; A 2, 55; Wi 14; Gi, 15; S 17; L 1a-m; L 27, 28; R 12, 23; RND, 74; JG 1b; N 17, 4; monogr.]
I-13
|
18944 |
karakter (aard) |
wezen:
waeze (L289a Hushoven, ...
L289a Hushoven)
|
karakter || wezen, karakter
III-1-4
|
20653 |
karnemelk |
botermelk:
botǝrmɛlk (L289a Hushoven),
buǝtǝrmɛlǝk (L289a Hushoven)
|
De voeistof die van de room overblijft als de boter gemaakt is. Op de kaart is het woordtype botermelk niet opgenomen. [L 1u, 103; L 27, 30; JG 1a, 1b; R 3, 49 en 71; S 17; S 23 add.; A 7, 16; RND 100; Gwn 10, 3; Vld.; monogr.]
I-11
|
34249 |
karnen |
botter stoten:
[botter] stuǝtǝ (L289a Hushoven),
stoten:
stoten (L289a Hushoven)
|
Het op en neer bewegen van de vetdeeltjes in de melk of room, zodat deze zich aan elkaar hechten en op die manier boter vormen. Boter maken. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [S 17; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; L 27, 68; A 7, 23; A 28, 7; Ge 22, 8; Vld.; monogr.; add. uit N 12; A 16; S]
I-11
|
34254 |
karnmolen |
bottermolen:
[botter]mø̄lǝ (L289a Hushoven)
|
De molen waarmee men karnt. De karnmolen staat rechtop en de verticale as draait met horizontale bewegingen. Een variant hierop is een liggende ton met een horizontale as met verticale ronddraaiende bewegingen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 53 en 55; L 1a-m; JG 1a, 1b, 1d; monogr.]
I-11
|