19582 |
kopje |
bak:
bak (L289a Hushoven),
tas:
tas (L289a Hushoven)
|
kopje
III-2-1
|
33987 |
kopnet |
kopnet:
kǫpnɛt (L289a Hushoven),
vliegennet:
[vliegennet] (L289a Hushoven)
|
Vliegennet dat alleen over het hoofd van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83a]
I-10
|
33967 |
koppelteugel, koppelstang |
koppelstang:
kǫpǝlstaŋ (L289a Hushoven)
|
Verbinding tussen de bitten van de paarden van een tweespan, of teugel die het haam van het bijdehandse paard (het paard dat bestuurd wordt) met het bit van het vandehandse paard (het rechtse paard van een twee- of driespan) verbindt. [N 13, 36]
I-10
|
19325 |
koppig |
raaskoppig:
raosköppig (L289a Hushoven)
|
koppig, dwars
III-1-4
|
19326 |
koppig zijn |
bokken:
bókke (L289a Hushoven)
|
koppig zijn
III-1-4
|
33929 |
kopriem |
kopriem:
kǫprēm (L289a Hushoven)
|
Evenals bij de halster is er aan het hoofdstel een kopriem. Bij de halster ligt de kopriem achter de oren van het paard, waar hij bij het hoofdstel vóór de oren over het voorhoofd van het paard loopt. Bij enkele opgaven is het vaak niet uit te maken of het om de vorm kieuwriem of kiefriem gaat. Gekozen werd voor de vorm kief. [JG 1a; N 13, 25]
I-10
|
33964 |
kordeel, hotlijn |
hotlijn:
hǫtlin (L289a Hushoven),
kordeel:
kǝrdiǝl (L289a Hushoven)
|
Riem die of touw dat aan de korte teugel (cf. lemma Loenje) is vastgemaakt en door de voerman in de hand gehouden wordt. Als de voerman aan die lijn trekt, draait het paard naar links (haar), als hij er zachte rukjes aan geeft, draait het paard naar rechts (hot). Meestal wordt de gewenste richting van het paard echter vooral met commando''s aangegeven. [JG 1a, 1b; N 13, 29 en 32]
I-10
|
20109 |
korenbloem |
blauwbloem:
blau̯blōm (L289a Hushoven),
-
blauwbloom (L289a Hushoven, ...
L289a Hushoven),
korenbloem:
koeërebloom (L289a Hushoven),
kōrǝblum (L289a Hushoven)
|
Centaurea Cyanus L. Een niet meer zo algemeen voorkomende plant met blauwe bloemen, een spinselachtig behaarde stengel en dunne lancetvormige bladeren, die groeit in korenvelden, op zandgronden en in bermen. De plant bloeit van juni tot augustus en varieert in hoogte van 30 tot 60 cm. [A 13, 14; L 34, 31; monogr.; add. uit JG 1b] || korenbloem [DC 13 (1945)]
I-5, III-4-3
|
32536 |
korf |
ben:
bɛn (L289a Hushoven)
|
In het algemeen een uit wissen gevlochten en van een hengsel voorziene mand. Zie ook afb. 284. [N 20, 53; N 40, 37; monogr.]
II-12
|
20617 |
korst |
kantje:
kêntje (L289a Hushoven),
kontje:
kûntje (L289a Hushoven),
korst:
Verklw. körsje
korst (L289a Hushoven)
|
korst
III-2-3
|