21031 |
kreeft |
kreeft:
krieëft (L289a Hushoven)
|
kreeft
III-2-3
|
24339 |
krekel |
krekel:
krekel (L289a Hushoven)
|
krekel [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
20804 |
krent |
krent:
Krîntemik, krîntekook
krînt (L289a Hushoven)
|
krent
III-2-3
|
20708 |
krentenbol |
brioche (fr.):
Fr. brioche Verklw. briejöske, briejosje
briejosj’ (L289a Hushoven)
|
krentebroodje met suiker geglazuurd
III-2-3
|
20120 |
krols |
lopetig:
luîpetig (L289a Hushoven),
trillig:
trillig (L289a Hushoven)
|
loops
III-2-1
|
25010 |
krom, met bochten |
krom:
krom (L289a Hushoven)
|
krom (kromp, slom) [DC 35 (1963)]
III-4-4
|
33549 |
kroon van een vrucht |
kroontje:
kruuënke (L289a Hushoven)
|
kroon ve vrucht
I-7
|
32296 |
kroosschaaf |
kroos:
krōs (L289a Hushoven, ...
L289a Hushoven)
|
In het algemeen de schaaf waarmee de kroos in de binnenwand van het vat wordt aangebracht. Er bestaan verschillende uitvoeringen van de kroosschaaf, maar vaak is hij samengesteld uit een houten blok, dat voorzien is van een drietal beiteltjes die naar de binnenwand van het vat gericht zijn, en een cirkelvormig houten plankje. Wanneer de kuiper het houten plankje in een cirkelvormige beweging over de koppen van de duigen voortbeweegt en tegelijkertijd de schaaf tegen de binnenwand van het vat aandrukt, ontstaat enkele centimeters onder de rand een groef, de kroos. Zie ook afb. 221. Soms wordt in de kroosschaaf in plaats van de drie beiteltjes een stuk zaagblad aangebracht; de woordtypen krooszaag, gergelzaag en groefzaag uit respectievelijk Panningen (L 290), Kortessem (Q 74) en Hasselt (Q 2) duiden waarschijnlijk zoɛn aangepaste schaaf aan.' [N E, 34a; A 32, 5; monogr.]
II-12
|
24484 |
kruid (alg.) |
kruid:
kroêt (L289a Hushoven)
|
kruid
III-4-3
|
20587 |
kruidenjenever |
elsbitter:
soort brandewijn gestookt volgens geheim recept onder toevoeging van aftreksek van alsemplant. Een Limburgse specialiteit
aelsbitter (L289a Hushoven)
|
elsebitter
III-2-3
|