17773 |
kuit |
kuit:
kuut (L289a Hushoven),
reuchel:
reuchel (L289a Hushoven)
|
kuit (wade) [DC 01 (1931)] || viskuit
III-1-1, III-4-2
|
19015 |
kundig |
capabel:
kómpaabel (L289a Hushoven)
|
kundig
III-1-4
|
32624 |
kunstmest |
kunstmest:
kønst[mest] (L289a Hushoven)
|
Onder kunstmest worden meststoffen verstaan, die - anders dan stalmest, compost, groenmest, gier e.d. - geen organische stoffen bevatten, maar kunstmatig, langs chemische weg bereid zijn. Van de opgesomde woordtypen lijken de meervoudsvormen de veelheid van kunstmestsoorten tot uitdrukking te brengen. Of en waar de woordtypen vette(n) en vreemde vette(n) als enkelvouds- dan wel als meervoudsvormen moeten worden opgevat, kon uit het materiaal niet worden opgemaakt. Met de typen gemengelde stoffen en alle mest ondereen wordt wellicht de zgn. mengmest of samengestelde kunstmest bedoeld, waarin zowel N (stikstof), als P (fosfor) en K (kali) voorkomen. Voorzover met een kunstmestterm uit deze opsomming een bepaalde soort kunstmest wordt (werd) aangeduid, is daarvan achter het nummer van de betreffende plaats melding gemaakt. Voor het (...)-gedeelte van de varianten hieronder zie men het lemma (stal)mest. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2b - 4, 8; JG 2c; N 11, 23 + 24; N 11A, 61; N P, 9 + 10]
I-1
|
32627 |
kunstmest strooien |
(kunstmest) zaaien:
zę̄i̯ǝ (L289a Hushoven)
|
Het strooien van kunstmest over het land gebeurt met de hand of met een machine. Voor beide zijn de benamingen meestal identiek. Slechts waar er voor het strooien met de hand en het machinaal strooien verschillende benamingen bestaan, wordt dit in het lemma aangegeven door "met de hand", resp. "machinaal" achter het plaatsnummer. [N 11, 24; N 11A, 63a + 64a + 65a; N P, 10a + b; JG 1b add.]
I-1
|
19863 |
kussen |
kussen:
køͅsə (L289a Hushoven)
|
kussen
III-2-1
|
33950 |
kussenleder |
leer:
lē̜r (L289a Hushoven)
|
Leren bekleding van de haamkussens. [N 13, 4; N 36, 17]
I-10
|
19632 |
kussensloop |
kustijk:
køͅstēk (L289a Hushoven),
kustreksel:
køͅstreͅksəl (L289a Hushoven)
|
kussenovertrek, kussensloop
III-2-1
|
17983 |
kwaal |
kwaal:
kwòal (L289a Hushoven)
|
kwaal [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
24366 |
kwabaal en puitaal |
aalpuit:
klein soort paling
aolpoêt (L289a Hushoven)
|
puitaal
III-4-2
|
32254 |
kwast, noest |
knar:
knar (L289a Hushoven)
|
Een onregelmatigheid in de houtstructuur van een boom. Kwasten ontstaan op plaatsen waar zich een tak bevindt of heeft bevonden. Zie ook afb. 204. Vgl. voor het woordtype aast ook het Hgd. Ast. [N E, 1; N 50, 76f; N 75, 97a-b; monogr.]
II-12
|