17773 |
kuit |
kuit:
WLD
ky(3)̄.t (Q203b Ingber)
|
Hoe noemt u de eierstokken met eieren of de afgezetten massa eieren van vrouwelijke vissen (kuit, kiet, schot, zaad, schodder, krellekeskuit) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
17983 |
kwaal |
kwaal:
kwoal (Q203b Ingber),
kwōͅL (Q203b Ingber)
|
kwaal [DC 02 (1932)] || Kwaal: langdurige of telkens terugkerende ziekte (kwaal, klets, muik). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24341 |
kwaken |
kwaken:
WLD
kw‧ākə (Q203b Ingber)
|
Hoe noemt u een kwakend geluid maken, gezegd van kikkers (kwaken) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18156 |
kwakzalver |
kwakzalver:
kwa.kzaləvər (Q203b Ingber)
|
Kwakzalver: iemand die onbevoegd de geneeskunde beoefent en vaak nutteloze dingen, middelen tegen alle mogelijke ziektes verkoopt (charlatan, plak, polak, kwakkelaar, waterziender, pisdokter, kwakzalver). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21693 |
kwanselen |
verkwanselen:
verkwansele (Q203b Ingber)
|
voortdurend zijn goederen ruilen of verkopen [kwanselen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
25311 |
kwart el, maat van 17 cm |
kwart:
kwart (Q203b Ingber)
|
de maat die een lengte aangeeftt van 17 cm, 1/4 deel van een el [kwaart, vierndeel, ferrel, verrel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18244 |
kwastje aan een halsketting |
hanger:
henger (Q203b Ingber),
hangertje:
hengerke (Q203b Ingber)
|
gouden kwastjes aan een halsketting [trosjes] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
17692 |
kwijl |
zever:
zē.vər (Q203b Ingber)
|
Kwijl: uit de mond lopend speeksel (zever, kwijl). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
24925 |
laag grond |
laag:
laoŏg (Q203b Ingber),
laag grond:
v.
lōͅx˃ gront (Q203b Ingber)
|
laag grond [laag, scheel, bank] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33360 |
lage kachel voor de ketel met was of veevoer |
duiveltje:
dȳ.vǝlkǝ (Q203b Ingber)
|
De lage kachel waarop de ketel met was of veevoer verwarmd wordt. De benamingen met ketel doen denken aan een gecombineerde ketel en kachel, vast verbonden, met een grote inhoud. Een bereklauw heeft drie poten. De kachel dient niet om een ruimte te verwarmen. Sommige benamingen wijzen op de afwezigheid van een kachel of op de aanwezigheid van een open vuur. Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [L 23, 58c; monogr.]
I-6
|