21324 |
zuinig |
nauw:
nuij (Q203b Ingber)
|
van zijn bezit telkens een zo klein mogelijk gedeelte uitgevend om te sparen [zuinig, econoom, civiel, benauwd, kiem] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20518 |
zure haring |
ingemaakte haring:
engəma.ktə h‧ereŋ (Q203b Ingber)
|
rolmops; Hoe noemt U: Een haring in het zuur (rolmops) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17883 |
zwaaien |
zwingelen:
šweͅ.ngələ (Q203b Ingber)
|
Zwaaien: (langzaam) ritmisch heen en weer bewegen, bijv. met de armen (scharrewarren, scharmaaien, zwingelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18160 |
zwachtel |
windel:
we.ŋəl (Q203b Ingber)
|
Zwachtel: lange, smalle strook dun linnen of verbandgaas bijv. voor het verbinden van een wond (windel, vees). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17972 |
zwak, ongezond |
slap:
šla.p (Q203b Ingber)
|
Zwak: niet sterk, met weinig weerstand (fijn, krank, week, zwak). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17745 |
zwak, slap |
slap:
(šlàp) (Q203b Ingber),
šla.p (Q203b Ingber, ...
Q203b Ingber),
zwak:
žwáák (Q203b Ingber)
|
zwak [DC 02 (1932)] || Zwak, slap: gering van lichaamsvermogen, niet sterk (zwak, min, slap). [N 84 (1981)] || Zwak: niet sterk, met weinig weerstand (fijn, krank, week, zwak). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
24930 |
zwavelx |
solfer:
šolfər (Q203b Ingber)
|
zwavel [DC 02 (1932)]
III-4-4
|
18105 |
zweer |
zweer:
žwēͅr (Q203b Ingber)
|
Zweer: huidontsteking vaak met ettervorming ten gevolge van een infectie (zweer, zwerage, zwerije). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24292 |
zwerm vogels |
klucht:
klø.x (Q203b Ingber),
troep:
tru.p (Q203b Ingber)
|
groep bijeenhorende vogels (vlucht, klamp, krooi) [N 83 (1981)]
III-4-1
|