20499 |
drinken |
drinken:
drinke (Q203b Ingber),
lessen:
leͅ.šə (Q203b Ingber)
|
drinken [DC 03 (1934)] || drinken; Hoe noemt U: De dorst doen ophouden (lessen, blussen, verslaan) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20564 |
droesem |
moet:
eigenlijk modder
mu.t (Q203b Ingber)
|
droesem; Hoe noemt U: Bezinksel in een wijnfles (droesem, dras) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20507 |
dronkaard |
zuiplap:
zū.pla.p (Q203b Ingber)
|
dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25232 |
droog blijven |
het blijft droog:
et blieft drug (Q203b Ingber),
ət blif ˂dryəx (Q203b Ingber)
|
droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20554 |
drop |
lakrits:
lakre.ts (Q203b Ingber)
|
drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20565 |
dropwater |
lakritsbroei:
lakre.ts˂br‧ø̄ (Q203b Ingber),
lakritswater:
lakre.tswā.tər (Q203b Ingber)
|
Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25126 |
druilerig en koud weer |
miezerig (weer):
mīzərex (Q203b Ingber),
nat (weer):
ps. boven de a staat nog een ? en een `; deze combinatieletter is niet te maken.
nat (Q203b Ingber),
nat en vochtig:
nat en vochtig (Q203b Ingber),
vochtig en nat (Q203b Ingber),
regenweer:
è rèène wèèr (Q203b Ingber),
o.
reͅəŋəweͅər (Q203b Ingber),
vochtig (weer):
vøͅxtex (Q203b Ingber),
vøͅxtex weͅər (Q203b Ingber)
|
nat [DC 02 (1932)] || nat weer [versigheid] [N 81 (1980)] || nat, vochtig, gezegd van het weer [wak, luimerig] [N 81 (1980)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17896 |
drukken |
duwen:
dyi̯ə (Q203b Ingber)
|
Drukken: iets aan een wegende of stuwende kracht onderwerpen (drukken, prangelen, priegelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25133 |
druppel |
drup:
drup (Q203b Ingber),
druppel:
druppel (Q203b Ingber)
|
een afgescheiden, min of meer bolvormig vochtdeeltje [drup, druppel, droppel, drop] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21171 |
duiker |
duiker:
duker (Q203b Ingber)
|
de waterdoorgang onder een weg (duiker, heul, geul, schoor) [N 90 (1982)]
III-3-1
|