e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ingber

Overzicht

Gevonden: 1089
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gezond gezond zijn: gəzo.nt (Ingber) Gezond (zijn): niet ziek (gezond, goed, nuver,eerlijk, gaaf, krek). [N 84 (1981)] III-1-2
gierbezinksel mou(de): m˙ǭ (Ingber), mouden: m˙ǭǝ (Ingber) Met de onderstaande termen wordt de weke massa aangeduid die gevormd wordt door uitwerpselen en gierbezinksel: het onderste uit de gierkelder, dat wanneer het na oproeren niet kon worden opgepompt, op een andere manier naar boven werd gehaald. [JG 1a; N 11, 27 add.; N 11A, 60a; monogr.] I-1
giergoot grub: grø̜p (Ingber) Onder het rooster in de mestgoot is een goot die de doorgesijpelde gier afvoert naar de gierput. Een aantal opgaven betreffen het laagste punt van deze giergoot, of de gierkuil in de potstal. Ze staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (zeik) het lemma "gier, mestwater, beer" in aflevering I.1, pag. 20. Zie ook afbeelding 10.A.f bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 42c en 43b] I-6
gierig geizig (du.): Van Dale (ND): gierig (inhalig, vrekkig), geizig.  geitsig (Ingber) van zijn bezit telkens een zo klein mogelijk gedeelte uitgevend om te sparen [zuinig, econoom, civiel, benauwd, kiem] [N 89 (1982)] III-3-1
gierigaard gierigaard: gierigaard (Ingber), pfennigfuchser (du.): pfenningsfutser (Ingber), vrek: vrek (Ingber) bewaren, niets opmaken, om zijn bezit te vergroten [sparen, muiken] [N 89 (1982)] || een sterke begeerte naar geld hebben [hebbig, gewarig, greeg (zijn)] [rijven] [N 89 (1982)] || iemand die gierig is [pekel, kreng, priegel, vrek, nijperd, prengel, pin, priem, pezerik, schraperd, zeikerd] [N 89 (1982)] III-3-1
gieten, hard regenen gorzen: ⁄t goescht (Ingber), gutsen: goetsde (Ingber) grote hoeveelheid regen ineens [guts] [N 81 (1980)] || overvloedig, in stromen neervloeiend, gezegd van vloeistoffen [spetten, gutsen, golven, garzelen, plenzen] [N 91 (1982)] III-4-4
gif vergif: vərge.f (Ingber) Gif: stof die een nadelige of dodelijke werking heeft op het lichaam van een mens (venijn, (ver)gif(t)). [N 84 (1981)] III-1-2
gispen, geselen pezelen: pizələ (Ingber), zwensen: šwɛnsə (Ingber) slaan, Met een tak of zweep ~ (gipsen). [N 84 (1981)] III-1-2
glazig glazetig: gl‧āzətex (Ingber) glazig; Hoe noemt U: Hard en doorschijnend, gezegd van aardappelen (schier, glazerig) [N 80 (1980)] III-2-3
glijbaan roetsjbaan: roetsjbaan (Ingber) Het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan]. [N 88 (1982)] III-3-2