22405 |
hutselen |
mengelen:
mingele (Q203b Ingber)
|
Schudden van het geld voordat men het opgooit [hutselen, uteren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21667 |
hypotheek |
hypotheek:
hypotheek (Q203b Ingber)
|
de geldsom die verstrekt wordt op een onderpand bestaande uit bijv. onroerend goed [hypotheek, rippeteek] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24635 |
iep |
olm:
‧oͅləm v. (Q203b Ingber)
|
De iep; een snel groeiende boom die tot 18 m hoog kan worden me een brede kroon; vele iepen worden het slachtoffer van de iepziekte en verdwijnen snel (iep, olm) [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21563 |
ijken |
ijken:
ijken (Q203b Ingber)
|
gewicht nakijken om vast te stellen of ze het juiste gewicht hebben en, indien nodig, ze het juiste gewicht geven [ijken, ijkenen, pegelen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17995 |
ijlen |
fiebern (du.):
NB.: du. fiebern, maar hier nl. uitg. -e (n w. nt. uitgespr.).
fiəbərə (Q203b Ingber)
|
Ijlen: door koorts verward, onsamenhangend spreken (ijlen, bazelen, razen, raaskallen, delireren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25153 |
ijs (alg.) |
ijs:
ies (Q203b Ingber)
|
ijs [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
21334 |
illustratie |
beeldje:
bildsje (Q203b Ingber)
|
een plaatje, prentje, afbeelding [beeldeke] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17846 |
in beweging komen |
in gang komen:
eͅm gaŋ koͅ.amə (Q203b Ingber)
|
beweging, In ~ komen (meutelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17878 |
in de rug slaan (met de vuist) |
stompen:
eͅ.gən røk što.mpə (Q203b Ingber)
|
slaan, Met een vuist in de rug ~ (doffen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18227 |
in lompen gekleed |
haveloos:
haveloos (Q203b Ingber),
hoddelachtig:
hoddelechtig (Q203b Ingber),
in lommelen gekleed:
e.n lo.mələ gəkl‧eͅi̯t (Q203b Ingber)
|
in lompen gekleed [haveloos, schabullig, schamel] [N 86 (1981)]
III-1-3
|