33433 |
oogststapel in de schuur |
berm:
bɛrǝm (Q203b Ingber
[(stapel op de koestalzolder)]
)
|
De stapel van graanschoven die men in de schuur vormt, vooral in de tasruimte naast de dorsvloer, maar ook wel op een zolder (vooral bij kleine bedrijven), en ook wel van toepassing op de hooioogst. Veel benamingen van de stapel bevatten de naam van het geoogste gewas en/of geven aan waaruit de stapel bestaat. Vergelijk ook het lemma "graan stapelen in de schuur" (aflevering I.4, lemma 5.1.11). In de toelichting bij het lemma "tasruimte naast de dorsvloer" (3.3.2) is al gewezen op de metonymische verbanden tussen de twee groepen benamingen. De benamingen van de stapel worden gebruikt om de ruimte waarin gestapeld wordt aan te duiden. Interessant is hier het voorkomen van de benamingen gebont en verbont; het is een geval van doorgezette metonymie: de naam van de begrenzing is overgegaan op de ruimte (i.c. de tasruimte) en deze weer op hetgeen die ruimte bevat: de oogststapel. Daarna volgen in het lemma nog een aantal (bijna-)hapaxen die kennelijk van minder belang zijn. [N 5A, 69b; N 5, 82, 84 en 85; N 15, 49a; N C, 5b; JG 1a, 1b en 2c; L B2, 292; monogr.]
I-6
|
17732 |
oogvuil (slaper) |
pips:
pø.pš (Q203b Ingber)
|
vuil, Gedroogd ~ in de ooghoeken (slaper, slaap). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18238 |
oorknop |
oorknop:
oerknop (Q203b Ingber),
m.
‧uərknu.p (Q203b Ingber)
|
sieraad min of meer in de vorm van een knop die men aan elk oor draagt [knop, oorknop, dormeuse] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18237 |
oorring |
oorbel:
oerbel (Q203b Ingber),
vr.
‧uərb‧ɛl (Q203b Ingber),
oorring:
oerrink (Q203b Ingber)
|
zilveren of gouden ring die in elk van beide oren gedragen wordt [oorbel, bel, slinger] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
17873 |
oorveeg |
oorveeg:
uərvich (Q203b Ingber)
|
Oorveeg: slag om de oren (raps, oorveeg, opneuker, mot, blamot, appelvlink, sabelets, pees, lap, draai, laps, klap, lek, konkel, fleer, hababbel). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17935 |
op de loop gaan |
stropen gaan:
štr".pə goͅ.a (Q203b Ingber)
|
vluchten: Op de loop gaan (biezen, vluchten, vlieden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21880 |
opbrengst |
opbrengst:
de opbrengst (Q203b Ingber),
winst:
winst (Q203b Ingber)
|
dat wat iets bij verkoping oplevert, de opbrengst [schoor, winst] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17897 |
opeenschuiven |
opeenschuiven:
o.pē.šy(3)̄və (Q203b Ingber)
|
stroppen: Op elkaar schuiven (stroppen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21150 |
openbare weg |
steenweg:
stĕĕiweg (Q203b Ingber)
|
een grote, doorgaande weg, een openbare straatweg (baan, grootbaan, steenweg, kasseiweg, klinkerd, klinkweg) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18163 |
opereren |
opereren:
o.pərērə (Q203b Ingber)
|
Opereren: een operatie verrichten (vlijmen, snijden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|