22402 |
opgooien (tossen) |
opwerpen:
opwerpe (Q203b Ingber)
|
Het kansspel waarbij een munt opgegooid wordt; de winnaar is degene die goed voorspeld heeft welke zijde (kruis of munt) boven zal liggen [koppelen, letteren, opgooien, omgooien, omroeien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21157 |
oprit |
oprit:
oprit (Q203b Ingber)
|
een hellend oplopende weg om op een dijk, een brug enz. te kunnen komen (april, opweg, opril, oprit, stoep, aprel) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17866 |
opschuiven |
opschuiven:
o.pšy(3)̄və (Q203b Ingber)
|
Opschuiven: in een zijwaartse richting schuiven om plaats te maken (opschikken, schavielen, opschuiven). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17900 |
optillen |
heven:
hēͅvə (Q203b Ingber),
opheven:
o.phēͅvə (Q203b Ingber)
|
(Op)heffen, tillen: in de hoogte heffen (beuren, heffen, tillen, lichten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25082 |
ordenen, rangschikken |
rangeren:
ransjere (Q203b Ingber)
|
op een regelmatige of doelbewuste wijze plaatsen [schikken, rangschikken, schavelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
34053 |
os |
os:
ǫsǝ (Q203b Ingber)
|
Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11
|
20320 |
oude man |
oude man:
ouwe man (Q203b Ingber),
m.
‧oͅu̯ə ma.n (Q203b Ingber)
|
oude man [ouken, ouderling, oude paai, peke, pee, knar] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20319 |
oude vrouw |
oude vrouw:
ouw vrouw (Q203b Ingber),
vr.
‧oͅu̯ vr‧oͅu̯ (Q203b Ingber)
|
oude vrouw [kogehel] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
22318 |
oudejaarsdag |
oudjaar:
oudjaar (Q203b Ingber)
|
31 december [oudjaar]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17889 |
overhoop halen |
overhoop bruien:
øͅvərhō.p bryi̯ə (Q203b Ingber)
|
Overhoop halen (modden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|