22424 |
pijl |
pijl:
piel (Q203b Ingber)
|
De dunne lichte staaf van hout met een scherpe punt die met een boog naar een doel wordt afgeschoten [pijl, bout, teit, straal, schicht]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17991 |
pijn |
pijn:
pieng (Q203b Ingber)
|
mijn voeten doen mij erg zeer [DC 03 (1934)]
III-1-2
|
17992 |
pijnscheut |
scheut:
šø͂ͅ.ət (Q203b Ingber),
steek:
šti.ək (Q203b Ingber)
|
Sterke kriebeling of trekking door pijn veroorzaken (morren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17794 |
pijpenkrul |
pijpenkrul:
piepekrulle (Q203b Ingber),
vr.
pi.pəkr‧oͅl (Q203b Ingber)
|
spiraalvormige haarkrul [pijpekrul, papillot, paviljot] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
17670 |
pink |
kleine vinger:
kleͅ.ŋə veŋər (Q203b Ingber)
|
Pink, de vijfde, kleinste vinger (pinkel, pinker, pink, petieter, piepzakje). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
24364 |
pissebed |
wild varken:
WLD
we.lt˃ vɛ.rəkə (O.) (Q203b Ingber),
zeevarken:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
zieëvèrreke (Q203b Ingber)
|
Hoe noemt u de keldermot, pissebed (kelderoog, varkentje, stekelvarken, steenmot, zespoter, varkensbeest) [N 83 (1981)] || pissebed, keldermot [GV K (1935)]
III-4-2
|
33570 |
pit van een steenvrucht |
kern:
kēͅ.ən (Q203b Ingber)
|
De pit van een steenvrucht (kern, steen, pit, baak, teel, kelling). [N 82 (1981)]
I-7
|
24974 |
plaats maken |
opschuiven:
opschuve (Q203b Ingber),
plaats maken:
plaats maken (Q203b Ingber)
|
ruimte beschikbaar maken [plaats maken, schavelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24627 |
plantenstek |
scheut:
šø͂ͅ.ət m. (Q203b Ingber)
|
Afgesneden takje dat men in de grond zet om er een nieuwe plant uit te laten groeien (stek, poot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
25179 |
plensbui, zware bui |
flinke schuil:
əŋ fleŋkə šul (Q203b Ingber)
|
grote hoeveelheid regen ineens [guts] [N 81 (1980)]
III-4-4
|