id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
17742 | proeven | keuren: k‧ōͅrə (Ingber), proeven: nieuw pr‧ø̄və (Ingber) | proeven; Hoe noemt U: Een kleine hoeveelheid voedsel of drank in de mond nemen om te onderzoeken hoe het smaakt (keuren, proeven) [N 80 (1980)] III-2-3 |
18221 | pronken | opgedirkt: o.p˃gəd‧erəkt (Ingber), opgemaakt: o.p˃gəma.k (Ingber), zich get menen: zich get mienge (Ingber) | in het oog lopend opgeschikt, in het openbaar zich voordoen, pralen [pronken, prijken, spiegelen, pralen] [N 86 (1981)] III-1-3 |
20506 | proosten | aanstoten: ‧ānšt‧uətə (Ingber) | proosten; Hoe noemt U: De glazen tegen elkaar aanstoten als teken dat men elkaar veel goeds toewenst (knutsen, klinken, proosten) [N 80 (1980)] III-2-3 |
21698 | prop | prop: prop (Ingber) | een bal van samendrukbaar materiaal, bijv. papier [dompel, bol, prop] [N 91 (1982)] III-3-1 |
20456 | prostituée | hoer: hoer (Ingber), vr. h‧ōr (Ingber) | prostituée, publieke vrouw [hoer, lichtvink, deerne, blaar] [N 86 (1981)] III-2-2 |
18403 | pruik | pruik: pruuk (Ingber), vr. pr‧yk (Ingber) | kunstmatig vervaardigde haarbedekking, valse haardos [kalot, pruik] [N 86 (1981)] III-1-3 |
20568 | pruimen | sjieken: š‧ikə (Ingber) | pruimen; Hoe noemt U: Tabak kauwen (pruimen, sikken, sjikken) [N 80 (1980)] III-2-3 |
20311 | puber | halfwas: haofwas (Ingber) | puber; iemand tussen 15 en 18 jaar, in de levensperiode waarin de geslachtsrijpheid optreedt en zichzelf ontwikkelt, tevens periode van geestelijke rijping [puber, aankomeling] [N 86 (1981)] III-2-2 |
25014 | punt, stip | stip: stip (Ingber), tikje: tikske (Ingber) | een zeer klein rond teken, een punt [stip, tikske] [N 91 (1982)] III-4-4 |
17594 | pupil | pupil: pø.pel (Ingber) | Pupil: het donkere gedeelte van het oog dat wijder of nauwer wordt naarmate er meer of minder licht in valt. [N 84 (1981)] III-1-1 |