18103 |
ringworm |
omloop:
øͅmlō.p (Q203b Ingber)
|
Huidziekte in de vorm van een wiel (omloop, Sinte-Katrien, springend vuur, ringelworm). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20792 |
rins |
zurig:
zurig (Q203b Ingber)
|
lichtelijk zuur smakend (rins, zurig) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
21200 |
rit |
rit:
rit (Q203b Ingber),
tocht:
toch (Q203b Ingber)
|
de afstand afgelegd te paard, per fiets, per auto of op de schaats (tocht, rit) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25039 |
ritselen |
ritselen:
ritselen (Q203b Ingber)
|
een zacht, onregelmatig, schuifelend, ruisend of krakend geluid geven [ritselen, rispelen, snirsen, krimmelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24647 |
robinia |
acacia:
akā.sii̯a v. (Q203b Ingber)
|
De acacia; heeft 10-35 cm. grote varenachtige bladeren samengesteld uit deelblaadjes van 3-5 cm lengte; in het begin van de zomerdraagt de boom hangende bloemtrossen; de takken wijzen soms naar boven (acacia, asdoorn). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33478 |
rode aalbes |
miemelen:
De vrucht van een aalbessenstruik (bes, zembes, troskesbes, zeebes, bezing, aalbeer, miemer).
mi.məl v. (Q203b Ingber)
|
aalbes [N 82 (1981)]
I-7
|
25314 |
roede, maat van 14 m2 |
roede:
roo (Q203b Ingber)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van 14 vierkante meter [roede] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
34546 |
roep- en lokwoord voor de eend |
piele, piele:
pilǝ, pilǝ (Q203b Ingber)
|
[L 18, 2; L B2, 259b; GV 2, 2k; VC 14, 2r -r-; Vld.; N 19, 74, Q 111 add.; A 6, Q 36 add.; monogr.]
I-12
|
20610 |
roerom |
melkspap:
me.ləkspa.p (Q203b Ingber)
|
roerom; Hoe noemt U: Een gerecht dat bestaat uit meel, gekookt in water of melk, met stroop en vet opgediend (treot, potstroe, ruierom, potjebuul) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25088 |
roest |
roest:
ros (Q203b Ingber),
m.
roͅs (Q203b Ingber),
roesten, het:
et rostĕ va iezer (Q203b Ingber)
|
roest, rood- of bruingele bedekking die aan de oppervlakte van ijzer en staal ontstaat door verbinding met zuurstof, vooral in een vochtige omgeving [roester] [N 81 (1980)]
III-4-4
|