20165 |
spenen |
spenen:
spiĕ:ne (Q203b Ingber),
šp‧iənə (Q203b Ingber)
|
spenen; een kind van de speen of de borst afwennen [spenen, spanen] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
33513 |
sperziebonen |
prinsessenbonen:
pre.nsɛ.səb‧uən v. (Q203b Ingber)
|
De gewone boon met gezwollen zaden, prinsesseboon,sperzieboon, (slaboon, kereboon, herenboon, boterboon, prinses, suikerboon). [N 82 (1981)]
I-7
|
20535 |
spetteren |
springen:
špr‧eͅŋə (Q203b Ingber)
|
sudderen; Hoe noemt U: Knetteren van de boter in de pan bij verhitting (snerken, sudderen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22401 |
spiertje trekken |
zwegel trekken:
sjweigel trekke (Q203b Ingber)
|
Loten met gras of lucifers (bijv. wie de langste trekt) [spiertje trekken, getuigen, tuigen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24658 |
spint, zachte houtlaag onder de schors |
spint:
špe.nt o. (Q203b Ingber)
|
De jonge zachte houtlaag onder de schors (spint, bast). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
22535 |
spitse eind van een ei |
spitse kant:
der spitse kant (Q203b Ingber)
|
Het spitse eind van het ei bij het eieren tikken. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33589 |
spitskool |
spitskool:
špe.tsk‧yəl v. (Q203b Ingber)
|
De koolsoort met puntig toelopende kroppen; spitskool (spitskool, suikertop, kegel). [N 82 (1981)]
I-7
|
24359 |
spitsmuis |
spitsmuis:
WLD
špe.tsmū.s (v.) (Q203b Ingber)
|
Hoe noemt u het insektenetend diertje, veel op een muis lijkend, met spitse kop, dunne poten en een vrij lange staart (spitsmuis, dol, aardbol) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
21352 |
spreken, praten |
kallen:
kàllə (Q203b Ingber),
spreken:
sjprèèke (Q203b Ingber),
sjprêekə (Q203b Ingber)
|
praten [DC 02 (1932)] || spreken; ik versta jullie niet, jullie moeten een beetje harder - [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
24994 |
sprenkelen |
sprinkelen:
sprinkele (Q203b Ingber)
|
druppelsgewijze uitstrooien, uitgieten [spuiten, sprenkelen, sprengen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|