33359 |
varkensketel |
varkensketel:
vɛrǝkǝskē̜ ̞ǝtǝl (Q203b Ingber
[(ook voor waswater)]
)
|
De ketel waarin het varkensvoer gekookt en gemengd wordt. Soms is het dezelfde ketel als die waarin het voer voor de koeien bereid wordt. Zie verder het lemma "veevoerkookketel" (2.2.10). [JG 1a; L 36, 96c; monogr.; add. uit A 13, 19c]
I-6
|
20594 |
vast |
verbrand:
vərbra.nt (Q203b Ingber)
|
doorbakken; Hoe noemt U: Zwaar gebakken, gezegd van brood (derf, klut, klei, knoef, kluit) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33363 |
vaste voer- en drinkbak |
krib:
kr˙øp (Q203b Ingber)
|
De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
25255 |
vat, maat van 30 liter |
vat:
v. vaste stoffen.
vat (Q203b Ingber)
|
de maat die een inhoud aangeeft van ± 30 liter [vat] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20497 |
veelvraat |
kiebel:
k‧ibəl (Q203b Ingber)
|
veelvraat; Hoe noemt U: Iemand die gulzig is, gulzigaard (vraat, fretter, veelvraat, doorjager) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24262 |
veer |
veer:
v‧ēͅr (Q203b Ingber)
|
veer: elk der huidbekleedsels van een vogel bestaande uit een buisje dat aan weerszijden baarden en baardjes draagt (pluim, veer) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24919 |
veld, open land |
open veld:
o.
oͅəpə veͅlt (Q203b Ingber),
veld:
i gè veld (Q203b Ingber)
|
veld, open land buiten de steden en dorpen, voor akkerbouw [pals] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33505 |
veldsla |
veldsla:
veͅ.ltšl‧ā v. (Q203b Ingber)
|
Veldsla; de onderste bladeren zijn spatel- of lepelvormig, de hogere langwerpig en spits, bloempjes zijn klein en bleekblauw (veldkrop, veldsla, muizenoortje, korensla, witmoes). [N 82 (1981)]
I-7
|
20660 |
venkel |
venkel:
ve.ŋkəl m. (Q203b Ingber)
|
Venkel; een tweejarig of overblijvend kruid met een ronde gestreepte stengel, tot 1.50 m hoog; de bloemen zijn geel, de zaden langwerpig, geelgrijs en gegroefd; de gedroogde blaadjes of zaadjes worden als specerij gebruikt (venkel, vennekool, foele). [N 82 (1981)]
I-7
|
25074 |
veranderen |
veranderen:
verendere (Q203b Ingber)
|
anders maken [anderen, veranderen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|