id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
24914 | vlaktex | plat stuk: o. plat štøk (Ingber), platte, deze -: op diz pletde (Ingber) | vlakte, vlakke of effen strook land [blakte] [N 81 (1980)] III-4-4 |
17751 | vlechten | vlechten: vlechten (Ingber), vlø.xtə (Ingber) | lokken haar op regelmatige wijze kruizelings door elkaar strengelen [vlechten, breien] [N 86 (1981)] III-1-1 |
20944 | vlees | vlees: vlèèš (Ingber) | vlees [DC 03 (1934)] III-2-3 |
22154 | vleugel | vleugel: vlø͂ͅ.əgəl (Ingber) | vleugel: elk der beide lichaamsdelen van vogels die hun tot vliegen dienen (wiek, zwing, vlerk, vleugel) [N 83 (1981)] III-4-1 |
24391 | vliegen, weven van een vlieg | suizen: WLD s‧ūzə (Ingber) | Hoe noemt u draaiende bewegingen maken om iemands hoofd, gezegd van een vlieg of mug (weven) [N 83 (1981)] III-4-2 |
22375 | vlieger | vlieger: vleeger (Ingber), windvogel: windvoggel (Ingber) | Het speelgoed bestaande uit een licht gestel, met papier bespannen, dat aan een lang touw in de lucht opgelaten wordt [vlieger, boog, draak, beugel, vliegaard, vliegerd]. [N 88 (1982)] III-3-2 |
33598 | vlies in een vrucht | klokkenhuis: het geheel dat overblijft kloͅ.kəhū.s (Ingber) | Het vliesje tussen vruchtvlees en pit bij een appel (blees, vlim). [N 82 (1981)] I-7 |
24980 | vlijns, geelbruine aarde | gelige bruinige grond: gĕĕelige broenige groond (Ingber), leemachtige grond: lĕĕimachtige groond (Ingber) | geelbruine aarde tussen bruine grond en leem in [vlijns, vlijst] [N 81 (1980)] III-4-4 |
24392 | vlinder | pepel: pieëpel (Ingber), pīəpəl (Ingber) | vlinder [GV Gr (1935)], [ZND 18G (1935)] III-4-2 |
24964 | vloed, hoogtij | wassen: ⁄t es an ⁄t wasse (Ingber), ⁄t wis (Ingber) | vloed, wassen van het water van de zee en de toestand van hoog water [bovenwater, hoog tij] [N 81 (1980)] III-4-4 |