20491 |
slurpen |
slurpen:
chlèùruppu (Q096b Itteren),
sjleuruppu (Q096b Itteren)
|
slurpen; Hoe noemt U: Drank of vloeibaar voedsel hoorbaar opzuigen (slorpen, slurpen, slierpen, lerpen, lerwen, zabberen, slobberen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20490 |
smakken |
smetsen:
chmètche (Q096b Itteren),
sjmètche (Q096b Itteren)
|
smakken; Hoe noemt U: Hoorbaar eten, een klappend geluid maken met de lippen of de tong bij het eten (smakken, smekken, smiksen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22425 |
smalle afgesloten ruimte voor het boogschieten |
schietbaan:
scheetbaan (Q096b Itteren)
|
De smalle ruimte met schotten voor het boogschieten [doel]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20493 |
smullen |
smullen:
chmölle (Q096b Itteren),
sjmeulu (Q096b Itteren)
|
smullen; Hoe noemt U: Lekker eten, met veel plezier eten (smullen, smikkelen, snollen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24244 |
snavel |
bek:
bek (Q096b Itteren),
snavel:
snaavəl (Q096b Itteren)
|
snavel: de hoornachtige bek van een vogel (snavel, bek) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
20523 |
snee brood |
snede brood:
sneij brŏĕd (Q096b Itteren)
|
snede; Hoe noemt U: Een snee brood (snee, rondommer) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24388 |
sneep |
koemel:
WLD
kommel (Q096b Itteren),
kommul (Q096b Itteren)
|
Hoe noemt u de sneep: een beenvis met een blauwzwarte rug en rossige vinnen; de bovenkaak steekt boven de onderkaak uit (sneep, koemuil, streepaal, meerkat, weerkat, melkoors, blag) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
22346 |
sneeuwbal |
sneeuwbal:
snieboal (Q096b Itteren)
|
Een bal van samengepakte sneeuw [sneeuwbal, jupke]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24714 |
sneeuwbes |
knikkertje:
knekkerkes (Q096b Itteren)
|
sneeuwbes (Symphoricarpus racemosus) [DC 56 (1981)]
III-4-3
|
25137 |
sneeuwen |
sneeuwen:
snije (Q096b Itteren, ...
Q096b Itteren)
|
sneeuwen [DC 03 (1934)]
III-4-4
|