e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Itteren

Overzicht

Gevonden: 1364
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sneeuwklokje sneeuwklokje: sniejklökske (Itteren), snieklökske (Itteren) sneeuwklokje [DC 56 (1981)] III-4-3
sneeuwx sneeuw: snie (Itteren, ... ) sneeuw [DC 03 (1934)] III-4-4
snijbonen stekbonen: WLD  stékbôêne (Itteren) Een soort van snijboon of van peul waarvan de dop een kromme vorm heeft (krombek, mussebek). [N 82 (1981)] I-7
snijtand voorste tand: de vēūrstə tan (Itteren) snijtand [DC 01 (1931)] III-1-1
snoepgoed zoetigheid: zeutichheit (Itteren) snoepgoed; Hoe noemt U: Zoetigheid, lekkernij, snoeperij, snoepgoed (mem, smul, lekker, lakker, snoep, lekkergoed, lekkerigheid, sneukelderij, snuisterij, kokerel, zoetigheid, grevegoed) [N 80 (1980)] III-2-3
snoepje babbelaar: babbelēīr (Itteren) snoepje; Hoe noemt U: Een stukje snoepgoed (babbeltje, snoepje) [N 80 (1980)] III-2-3
snor knevel: knevel (Itteren), snor: snor (Itteren) snor (knevel) [DC 01 (1931)] III-1-1
snotneus snotsnaas: snotsnaas (Itteren) snotneus [snooterbel, sjoetsnaas] [N 06 (1960)] III-1-4
snuifje snuifje: snuifke (Itteren) snuifje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid tabak die men in een keer opsnuift (snuifje, snuit, kees, prise) [N 80 (1980)] III-2-3
snuisterij prulletje: prulke (Itteren) een klein sieraad, een aardig prulletje van geringe waarde [snuisterij, snuiselderij] [N 89 (1982)] III-3-1