| 17590 |
snuit |
snoets:
WLD
sjōēts (Q096b Itteren)
|
Hoe noemt u het vooruitstekende deel van het aangezicht van dieren (snuit, snoefel) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
| 20512 |
soepvlees |
soepenvlees:
soppe vleisj (Q096b Itteren),
soppe vléish (Q096b Itteren),
sòppe vléish (Q096b Itteren)
|
soepvlees; Hoe noemt U: Mager vlees om soep van te koken (boelie, bouilli, soepvlees) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 18196 |
sok |
sok:
zok (Q096b Itteren)
|
Hoe noemt men de sok (de halflange beenbedekking van den mensch)? [DC 09 (1940)]
III-1-3
|
| 34576 |
spaak |
speken:
spęi̯kǝ (Q096b Itteren)
|
Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.]
I-13
|
| 21896 |
spaarpot |
spaarpot:
spaarpot (Q096b Itteren)
|
de pot waarin geld wordt gespaard [spaarpot, spaarspot, ponk] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
| 32750 |
spade, spitschop |
graafschup:
grāf[schup] (Q096b Itteren),
schup:
šø̜p (Q096b Itteren)
|
Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.]
I-1
|
| 24618 |
spar |
spar:
WLD
spàr (Q096b Itteren),
zilverden:
WLD
zilverden (Q096b Itteren)
|
De spar (i.h.b. de fijnspar, zilverspar) (spar, mast). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 21895 |
sparen |
sparen:
spare (Q096b Itteren)
|
bewaren, niets opmaken, om zijn bezit te vergroten [sparen, muiken] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
| 21888 |
speculeren |
speculeren:
spekeleren (Q096b Itteren),
spekuleren (Q096b Itteren)
|
kopen, verkopen of wachten met kopen of verkopen in de verwachting winst te maken door stijging of daling van prijzen [lippen, speculeren] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
| 22384 |
speelkaart |
kaart:
kaart (Q096b Itteren),
speelkaart:
speelkaart (Q096b Itteren)
|
Elk van de kaarten van het kaartspel, speelkaart [flep, flik]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|