e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Itteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sprookje kinderverhaaltje: keender verheulke (Itteren) een kindervertelsel [spruik] [N 87 (1981)] III-3-1
spruiten spruitjes: sjprūūtsjes (Itteren) spruitkool, spruiten als gerecht [N Q (1966)] III-2-3
spruiten, uitbotten uitlopen: WLD  oetloupe (Itteren) Uitlopers krijgen, loten vormen, gezegd van planten, bomen (spruiten, uitbotten). [N 82 (1981)] III-4-3
spruitkool, spruitje spruiten: sjproete (Itteren) [N Q (1966)] I-7
spuiten spruiten: spruite (Itteren) spuiten, met kracht door een nauwe opening naar buiten geperst worden, gezegd van water [spruiten, spritsen, sprietelen] [N 81 (1980)] III-4-4
staal monster: moonster (Itteren), proefje: preufke (Itteren), staal: stoal (Itteren) kleine hoeveelheid van een koopwaar die aan de koper getoond wordt om hem over de kwaliteit te laten oordelen [staal, monster, kantje] [N 89 (1982)] III-3-1
staan staan: stoon (Itteren) staan [DC 02 (1932)] III-1-2
staart staart: start (Itteren, ... ) staart [DC 02 (1932)] III-4-2
stal stal: sta.l (Itteren) Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim] I-6
stam uit een haag heggenstok: WLD  hèègestok (Itteren), hèèggestok (Itteren) Een stam uit een haag (port). [N 82 (1981)] III-4-3