21545 |
sprookje |
kinderverhaaltje:
keender verheulke (Q096b Itteren)
|
een kindervertelsel [spruik] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21007 |
spruiten |
spruitjes:
sjprūūtsjes (Q096b Itteren)
|
spruitkool, spruiten als gerecht [N Q (1966)]
III-2-3
|
24516 |
spruiten, uitbotten |
uitlopen:
WLD
oetloupe (Q096b Itteren)
|
Uitlopers krijgen, loten vormen, gezegd van planten, bomen (spruiten, uitbotten). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33637 |
spruitkool, spruitje |
spruiten:
sjproete (Q096b Itteren)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
17910 |
spuiten |
spruiten:
spruite (Q096b Itteren)
|
spuiten, met kracht door een nauwe opening naar buiten geperst worden, gezegd van water [spruiten, spritsen, sprietelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21526 |
staal |
monster:
moonster (Q096b Itteren),
proefje:
preufke (Q096b Itteren),
staal:
stoal (Q096b Itteren)
|
kleine hoeveelheid van een koopwaar die aan de koper getoond wordt om hem over de kwaliteit te laten oordelen [staal, monster, kantje] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17819 |
staan |
staan:
stoon (Q096b Itteren)
|
staan [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
20125 |
staart |
staart:
start (Q096b Itteren, ...
Q096b Itteren)
|
staart [DC 02 (1932)]
III-4-2
|
28377 |
stal |
stal:
sta.l (Q096b Itteren)
|
Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim]
I-6
|
24739 |
stam uit een haag |
heggenstok:
WLD
hèègestok (Q096b Itteren),
hèèggestok (Q096b Itteren)
|
Een stam uit een haag (port). [N 82 (1981)]
III-4-3
|