21871 |
taxeren |
schatten:
schette (Q096b Itteren)
|
de waarde van een artikel schatten [taxeren, schatteren] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17680 |
teen |
teen:
tieën (Q096b Itteren)
|
teen (toon) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
22429 |
tegen de bal schoppen |
stampen:
staampe (Q096b Itteren),
stampe (Q096b Itteren)
|
Met een bal spelen [ballen, bollen, tossen]. [N 88 (1982)] || Tegen de bal schoppen in het voetbalspel [schoppen, trappen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21884 |
tegenvaller |
strop:
strup (Q096b Itteren)
|
een zwaar geldelijk verlies [krook] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
32965 |
telen, verbouwen |
trekken:
trē̜kǝ (Q096b Itteren)
|
Het voor gebruik tot ontwikkeling brengen van een gewas. Zie ook de meer specifieke lemma''s ''zaaien'' (2.1) en ''poten, planten'' in aflevering I.5. Voor twachten zie Rutten, Haspengouwsch Idioticon 239: "winnen van zaad". [N Q, 9; L 1 a-m; S 20; Wi 43; monogr.]
I-4
|
20477 |
ter begrafenis gaan |
op de begrafenis gaan:
op de begreffenis goon (Q096b Itteren),
ter lijke gaan:
ter lieke goon (Q096b Itteren)
|
een begrafenis gaan bijwonen [begaan, te lijk gaan, ter bier gaan, gaan kezen, op de korte snee gaan] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
21540 |
tien centiem |
dubbeltje:
(10 cent).
dubbelsche (Q096b Itteren)
|
een muntstuk van 10 centimes (in België) [s(j)oe, sol, brak, knap, klomp] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
25228 |
tocht, zuiging van lucht |
jacht:
jach (Q096b Itteren),
trek:
trek (Q096b Itteren)
|
tocht, vrij sterke zuiging van de lucht door een beperkte ruimte heen [scheut, trek, zicht, jacht, trok] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24255 |
tochtig |
tochtig:
togtig (Q096b Itteren)
|
tochtig, verlangend naar de paring, gezegd van vogels (parig) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
21565 |
toegangsprijs |
entree (<fr.):
entree (Q096b Itteren)
|
de prijs die men moet betalen om ergens binnen te komen [entree, inkom, inkomgeld, inkomprijs] [N 89 (1982)]
III-3-1
|