34089 |
uierkwartier |
deem:
dē̜m (Q096b Itteren)
|
Kwartier van de koeuier in het algemeen. [A 9, 12]
I-11
|
21827 |
uiten |
uiten:
uute (Q096b Itteren)
|
uitspreken; te kennen geven [uiten, uiteren, lossen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21443 |
uitgaan |
uitgaan:
oetgoon (Q096b Itteren)
|
uitgaan, cafés bezoeken, aan de zwier gaan [lelijkeren, op de scheut gaan] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18573 |
uitgaanskleren |
goede kleren:
gooi kleijer (Q096b Itteren)
|
De kleren die men draagt als men uit gaat. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
21386 |
uithoren |
uitmelken:
oet melleke (Q096b Itteren),
uitvragen:
oet vroage (Q096b Itteren)
|
door vragen van iemand proberen te weten te komen wat hij voelt, uithoren [horken, funteren, tintelen, uithoren, uithorken] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21452 |
uitnodigen |
uitnoden:
oetnuuje (Q096b Itteren),
verzoeken:
verzeuke (Q096b Itteren)
|
iemand verzoeken bij iemand op bezoek te komen, een feest bij te wonen etc. [verzoeken, noden, bidden, uitnoden, kwelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
33846 |
uitwerpselen van het paard |
paardskeutel:
pē̜rskø̄tǝl (Q096b Itteren)
|
[A 9, 24b]
I-9
|
34144 |
uitwerpselen van koeien |
koeflat:
kōflat (Q096b Itteren)
|
[N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
22465 |
vaandel |
drapeau (fr.):
drappoo (Q096b Itteren)
|
De aan de stok gedragen doek met de kleuren of emblemen van een vereniging of gilde [vaandel, vendel, vaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22466 |
vaandeldrager |
drapeaudrager:
drappoodraeger (Q096b Itteren)
|
Degene die het vaandel draagt in een schutterij, gilde [vaandrig, venderik, afferis, vendelzwaaier]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|