20533 |
verhitten |
warmen:
wèrummu (Q096b Itteren)
|
verhitten; Hoe noemt U: Voedsel warm maken (loteren) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21399 |
verkeren |
samengaan:
samen goon (Q096b Itteren),
vrijen:
vreit (Q096b Itteren)
|
verkering hebben [verkeren, vrijen, meteen lopen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
20367 |
verkering hebben |
samen gaan:
samen goon (Q096b Itteren, ...
Q096b Itteren),
vrijen:
vreije (Q096b Itteren),
vreit (Q096b Itteren)
|
verkering hebben [verkeren, vrijen, meteen lopen] [N 87 (1981)] || verkering; regelmatige omgang met een persoon van het andere geslacht [sjans, verkeer, aanspraak] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
21281 |
verkwisten |
doordraaien:
de doordrejje (Q096b Itteren),
verkwisten:
verkwiste (Q096b Itteren)
|
op overdadige en lichtzinnige wijze besteden [dolboteren, vermokken, vertoelibassen, verkwisten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
19038 |
verlegen |
beschaamd:
besjéémp (Q096b Itteren),
bleu:
bleu (Q096b Itteren),
schuw:
sjûû (Q096b Itteren),
verlegen:
verleege (Q096b Itteren)
|
verlegen [schoow, sjou, bluuj, besjeemt] [N 06 (1960)]
III-1-4
|
21832 |
vernomen verhaal |
gehoord:
gehuurd verhoal (Q096b Itteren)
|
een vernomen verhaal [meul] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
20576 |
verschaald |
verschaald:
versjāāld (Q096b Itteren)
|
verschaald; Hoe noemt U: Door lang staan geur en kracht verloren hebbend, gezegd van bier (verschaald) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21666 |
verschuldigd zijn |
schuld hebben:
schuld hubbe (Q096b Itteren)
|
verplicht te betalen [schuldig (zijn), plichtig zijn, gelden] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
22434 |
versieren (met bloemen) |
mei steken:
mei steke (Q096b Itteren)
|
Met bloemen versieren (bijv. iemands huis of stoel) bij een feest [pelen, braaien, meien, paleren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17625 |
verstandskies |
oogtand:
auchtand (Q096b Itteren)
|
verstandskies (oogtand, baktand) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|