28507 |
voorzwerm |
eerste zwerm:
īrstǝ zwɛrǝm (Q096b Itteren)
|
De eerste zwerm, gewoonlijk in juni. Een deel van een bijenvolk verlaat met de oude koningin korf of kast. Wie met de zwerm meetrekt, schijnt niet meer naar de oude woning om te zien (De Roever, pag. 34). De zwerm laat een aparte zwermtoon horen. [N 63, 29b; JG 1b; N 63, 37e; A 9, 6]
II-6
|
20316 |
vrijgezel |
jonkman:
joonkmaan (Q096b Itteren),
vrijgezel:
vriegezel (Q096b Itteren)
|
vrijgezel; ongehuwde man [patriara, wicht, vrijgezel] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20276 |
vroedvrouw |
wijsvrouw:
wijsvrouw (Q096b Itteren)
|
hoe heet de baker of vroedvrouw? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
22856 |
vrouw in het kaartspel |
vrouw:
vrouw (Q096b Itteren)
|
En hoe [noemt u van het kaarspel] de [verschillende] plaatjes? - III. Vrouw. [DC 52 (1977)]
III-3-2
|
34059 |
vrouwelijk kalf |
vaars:
vɛrs (Q096b Itteren)
|
[N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.]
I-11
|
24368 |
vrouwelijk ree |
germ:
girm (Q096b Itteren)
|
Ree, wijfjesree [N 94 (1983)]
III-4-2
|
34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
schaap:
šǭp (Q096b Itteren)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|
34308 |
vrouwelijk varken |
zoog:
zōx (Q096b Itteren)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
34550 |
vrouwelijke gans |
gans:
gāi̯s (Q096b Itteren)
|
[A 6, 5b; L 1a-m; JG 1a, 1b; S 9; monogr.]
I-12
|
24440 |
vrouwelijke haas |
moer:
moor (Q096b Itteren)
|
Haas, wijfjeshaas [N 94 (1983)]
III-4-2
|