21879 |
borgen |
borg staan:
beurig stoon (Q096b Itteren),
uitstel geven:
oetstel geve (Q096b Itteren)
|
uitstel van betaling geven [borgen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20563 |
borrel |
drupje:
drupku (Q096b Itteren)
|
borrel; Hoe noemt U: Een glaasje sterke drank, borrel (grigo, officiertje, tjipke, sprets, druppel, drup, kleintje, kloekmalder, propje, peut, wippertje, taaie, tikje, slokje, snapsje, spatje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24981 |
borrelen (van water) |
borrelen:
boorelt (Q096b Itteren)
|
bobbelend naar boven komen, gezegd van water [borrelen, wellen, walen, kwelmen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17578 |
borstelig haar |
borstelen:
beurstele (Q096b Itteren)
|
haar [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18400 |
borstrok |
borstrok:
wordt gedragen over het lijfke
boorsrok (Q096b Itteren)
|
Borstrok. Is in uw dialect een algemeen woord bekend voor borstrok? Bedoeld wordt het warme kledingstuk dat over het hemd wordt gedragen? [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18603 |
borstrok (voor mannen) |
borstrok:
boorsrok (Q096b Itteren)
|
Mannenborstrok. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18602 |
borstrok (voor vrouwen) |
borstrok:
flanel in de winterm katoen in de zomer
boorsrok (Q096b Itteren)
|
Vrouwenborstrok. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
33516 |
bos groente |
busseltje:
WLD
bösselke (Q096b Itteren),
bösselku (Q096b Itteren)
|
Een bundel samengebonden groenten zoals asperges, prei, etc. (bussel, bos). [N 82 (1981)]
I-7
|
34258 |
boter |
boter:
bōtǝr (Q096b Itteren),
botter:
botǝr (Q096b Itteren)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|
20885 |
boterhamworst |
boterhammenworst:
booterhammewoorsj (Q096b Itteren)
|
boterhamworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|