e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Itteren

Overzicht

Gevonden: 1364
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dobber stopje: støͅpkə (Itteren), upper?: upper (Itteren) De kurken drijver(s) aan het snoer van een hengel [dobber, dop, kurk, upper]. [N 88 (1982)] III-3-2
dochter dochter: dochter (Itteren, ... ), kind: keend (Itteren) (dochter;) Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || dochter [DC 03 (1934)] III-2-2
dode lijk: liek (Itteren) het dode lichaam van een mens [lijk, dode, kadaver] [N 87 (1981)] III-2-2
dode tak dorre tak: WLD  dorre tàk (Itteren) Een dode tak (stek). [N 82 (1981)] III-4-3
doel goal (eng.): de goal (Itteren) Het doel. [DC 49 (1974)] III-3-2
doelman keeper (eng.): kieper (Itteren) Doelverdediger. [DC 49 (1974)] III-3-2
doelpunt goal (eng.): goal (Itteren) Doelpunt. [DC 49 (1974)] III-3-2
doffer, mannelijke duif hoorn: hoore (Itteren), hoorə (Itteren), horen: hoore (Itteren) doffer: een mannelijke duif [GV K (1935)] || duif, mannetje [ZND 18 (1935)] || een mannelijke duif (doffer, kebber, kipper, horen, duivcer) [N 83 (1981)] III-4-1
domino domino: domino (Itteren) Het spel met 28 stenen die op één zijde met ogen of een punt gemerkt zijn (van dubbel blank tot dubbel zes) die tegen elkaar gelegd m oeten worden zó dat telkens gelijke ogen aan elkaar sluiten en waarbij iedere speler probeert domino te worden, d.w.z. zi [N 88 (1982)] III-3-2
donderslag donderslag: doonderschlaag (Itteren) hevige donderslag [ketterslag, kletteraar] [N 81 (1980)] III-4-4