22415 |
dobber |
stopje:
støͅpkə (Q096b Itteren),
upper?:
upper (Q096b Itteren)
|
De kurken drijver(s) aan het snoer van een hengel [dobber, dop, kurk, upper]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20332 |
dochter |
dochter:
dochter (Q096b Itteren, ...
Q096b Itteren),
kind:
keend (Q096b Itteren)
|
(dochter;) Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || dochter [DC 03 (1934)]
III-2-2
|
20419 |
dode |
lijk:
liek (Q096b Itteren)
|
het dode lichaam van een mens [lijk, dode, kadaver] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
24726 |
dode tak |
dorre tak:
WLD
dorre tàk (Q096b Itteren)
|
Een dode tak (stek). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
22873 |
doel |
goal (eng.):
de goal (Q096b Itteren)
|
Het doel. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
22876 |
doelman |
keeper (eng.):
kieper (Q096b Itteren)
|
Doelverdediger. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
22872 |
doelpunt |
goal (eng.):
goal (Q096b Itteren)
|
Doelpunt. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
24137 |
doffer, mannelijke duif |
hoorn:
hoore (Q096b Itteren),
hoorə (Q096b Itteren),
horen:
hoore (Q096b Itteren)
|
doffer: een mannelijke duif [GV K (1935)] || duif, mannetje [ZND 18 (1935)] || een mannelijke duif (doffer, kebber, kipper, horen, duivcer) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
22409 |
domino |
domino:
domino (Q096b Itteren)
|
Het spel met 28 stenen die op één zijde met ogen of een punt gemerkt zijn (van dubbel blank tot dubbel zes) die tegen elkaar gelegd m oeten worden zó dat telkens gelijke ogen aan elkaar sluiten en waarbij iedere speler probeert domino te worden, d.w.z. zi [N 88 (1982)]
III-3-2
|
25122 |
donderslag |
donderslag:
doonderschlaag (Q096b Itteren)
|
hevige donderslag [ketterslag, kletteraar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|