20659 |
draad |
rank:
rèng (Q096b Itteren, ...
Q096b Itteren)
|
de draden of randen van peulvruchten [N Q (1966)] || hoe noemt men één zon draad (van peulvrucht) [N Q (1966)]
III-2-3
|
17856 |
draaien |
draaien:
dreyje (Q096b Itteren)
|
draaien [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
34255 |
draaiende karnton |
draaivat:
drɛi̯vāt (Q096b Itteren)
|
De karnton wordt met een zwengel of een wiel zelf rondgedraaid. Deze ton, waarin de boter door draaien wordt gemaakt, draait zelf mee. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 56 en 58; L 1a-m; L 27, 30 en 69; JG 1a, 1b, 1d, 2c; Ge 22, 10, 26, 29, 34 en 37; A 7, 19; S 17; monogr.]
I-11
|
24950 |
draaikolk |
draaikolk:
drejkolluk (Q096b Itteren),
kolk:
kolluk (Q096b Itteren)
|
kolk, plaats in water waar een snel ronddraaiende stroom is die voorwerpen kan meeslepen en naar beneden trekken [willing, wieling, waal, wolf, draaipol] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24311 |
dracht, drachtig zijn |
dracht:
WLD
drág (Q096b Itteren)
|
Hoe noemt u de dracht van honden, katten, konijnen etc. (kipsel) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
33523 |
draden of randen van peulvruchten |
ringen/randen:
reng (Q096b Itteren)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
17806 |
dragen |
dragen:
drage (Q096b Itteren)
|
dragen [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
25127 |
dragen, gezegd van ijs |
dragen:
draage (Q096b Itteren)
|
dragen gezegd van ijs waarop men kan lopen [lijden, helen, houden] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20663 |
dragon |
dragon:
WLD
dragôen (Q096b Itteren, ...
Q096b Itteren)
|
Dragon; een overblijvende plant met smalle gaafrandige bladeren en 3 mm grote bloemhoofdjes waarvan de jonge bladeren dienen als specerij in sla en bij het inmaken van augurken, zilveruitjes, etc. (drakewortel, kloppenkruid, stragoen). [N 82 (1981)]
I-7, III-2-3
|
20500 |
drank |
drank:
dráánk (Q096b Itteren)
|
drank; Hoe noemt U: Dat wat gedronken wordt (drinken, soopje, zuip) [N 80 (1980)]
III-2-3
|