24146 |
fladderen |
fladderen:
fladərə (Q096b Itteren)
|
fladderen op gebrekkige wijze of bij korte beurten vliegen, gezegd van jonge vogels (flodderen, plodderen, plodden, vluggen, flaggeren, floddervleugelen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
20525 |
flensje |
pannenkoekje:
pannekeukske (Q096b Itteren)
|
flensje; Hoe noemt U: Een dun pannekoekje, een flensje (struifje, koekje, flensje, broedertje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21559 |
fooi |
drinkgeld:
dreenkgeld (Q096b Itteren)
|
de gift in geld aan iemand die een dienst verleend heeft (vanwege zijn beroep) [fooi, pree, drinkgeld] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24315 |
fret |
fret:
fret (Q096b Itteren)
|
Fret, een tam bunzingachtig diertje waamee de konijnen uit hun holen worden verdreven [N 94 (1983)]
III-4-2
|
25240 |
fris weer |
kouwelijk:
kauweluk (Q096b Itteren),
kejjeluk (Q096b Itteren)
|
tamelijk koud, gezegd van het weer [koutig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20536 |
fruiten |
fruiten:
fruite (Q096b Itteren)
|
fruiten; Hoe noemt U: Vlees of uien bruin braden (fruiten, fritten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19727 |
fuchsia |
bellenstruikje:
bellestruukske (Q096b Itteren)
|
fuchsia [DC 57 (1982)]
III-2-1
|
25233 |
gaan liggen (van de wind) |
zich leggen:
zich legge (Q096b Itteren)
|
gaan liggen, gezegd van de wind [stillen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20530 |
gaar |
doorgekookt:
doorkook (Q096b Itteren),
gaar:
gaar (Q096b Itteren),
kapot gekookt:
kapot gekook (Q096b Itteren)
|
gaar; Hoe noemt U: Goed gekookt (gaar, murw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22733 |
gaffel |
poort:
de poort kleiner maken (Q096b Itteren)
|
Dichter bij elkaar plaatsen van de voorste kegels. [N 88 (1982)]
III-3-2
|