| 24570 |
lelietje-van-dalen |
lelietje-van-dalen:
leelietjes van daale (Q096b Itteren)
|
lelietje-van-dalen [DC 57 (1982)]
III-4-3
|
| 20514 |
leverworst |
leverworst:
leeverwoorsh (Q096b Itteren),
leeverwoorsj (Q096b Itteren)
|
leverworst [N 06 (1960)] || leverworst; Hoe noemt U: Worst met lever als hoofdbestanddeel (lol, leverworst, leverpens) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 25161 |
licht vriezen |
licht vriezen:
liech vrezen (Q096b Itteren)
|
lichtjes vriezen [schorzelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 22555 |
liegen (kaartspel) |
liegen:
lege (Q096b Itteren)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
| 24343 |
lieveheersbeestje |
lieveherebeestje:
levenierebieske (Q096b Itteren)
|
lieveheersbeestje [DC 49 (1974)]
III-4-2
|
| 24485 |
liguster |
liguster:
WLD
leguster (Q096b Itteren),
löguster (Q096b Itteren)
|
De liguster; een struik van 1-4 m hoogte met grauwe opgerichte takken, heeft witte bloemen en zware kogelvormige erwt-grote bessen; zeer bekend als haagplant (merekenspalm, theeboom, mondhout, heggesering). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 20186 |
lijkstro |
schoof:
op de sjouf
sjouf (Q096b Itteren)
|
lijkstroo; Hoe noemt men dit lijkstroo (schoofstroo, reeuwstroo, enz.). Zij er bepaalde uitdrukkingen die hiermee verband houden (bv. hij komt van het bed op het stroo) [VC 03 (1937)]
III-2-2
|
| 22329 |
lijn waar het spel begint |
schraam:
schraom (Q096b Itteren),
schreum (Q096b Itteren)
|
De lijn waar bepaalde spelen beginnen [meet, mark, schreef, schram, erke, aanbrak, ambrok, lambrak, doodmeet]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
| 20492 |
likken |
lekken:
lèkke (Q096b Itteren)
|
likken; Hoe noemt U: Met de tong over iets heen en weer gaan om zo het voedsel op te nemen (likken, lekken, leppen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 22888 |
linksachter |
linksachter:
linksachter (Q096b Itteren)
|
Linksachter, rechtsachter. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|